De Kift - Tussen de weilanden

Februari 2004

Begin dit jaar ontving het immens populaire Bløf op Noorderslag de Popprijs, waarbij de jury met name “de zelfverzekerde eigenzinnigheid” van de Zeeuwen prees. Verbijstering alom onder het popjournaille natuurlijk. Wat dan te denken van bijvoorbeeld Stuurbaard Bakkebaard, dat op hetzelfde festival acte de présence gaf. Om nog maar te zwijgen van niet uitgenodigde groepen als Krang, The Ex en, last but not least, De Kift. Het zevenkoppige collectief uit Koog aan de Zaan excelleert immers al een decennium lang met volstrekt unieke muziek, die zich ergens tussen Kurt Weill, Willem Breuker en Tom Waits laat plaatsen. Momenteel trekken de voormalige punkers door het land met hun nieuwe theatermuziekvoorstelling Vier Voor Vier, een opera gebaseerd op een Russisch toneelstuk uit de jaren twintig van de vorige eeuw. “We zijn er heus niet op uit om ons te onderscheiden,” aldus voorman Ferry Heyne (40). “We proberen alleen maar zo vindingrijk mogelijk te zijn.”

Hoe is het idee van die opera nu precies ontstaan?

“Een paar jaar geleden zijn we benaderd door Romain Bisschof, een gerenommeerde zanger uit het operacircuit die bij ons in de buurt woont. Hij wilde graag iets bedenken om opera laagdrempeliger te maken en toen dacht hij aan ons. Dat vonden we wel een goed idee. Het leek ons interessant om eens te kijken wat er zou gebeuren als we ons concentreerden op een volledig gezongen verhaal. Daarbij zouden we dan putten uit het idioom van de operamuziek, maar tegelijkertijd bij onze grootste kracht blijven: de popmuziek. Die samensmelting is uiteindelijk Vier Voor Vier geworden.”

De opera is gebaseerd op een toneelstuk van een niet al te bekende Russische schrijver. Hoe heb je hem eigenlijk ontdekt?

“Toen Romain ons vroeg om samen iets te gaan doen, was net het verzameld werk van Daniil Charms verschenen. Ik had het boek op basis van een recensie gekocht en bij het lezen van het toneelstuk Elisabeth Bam had ik al meteen het idee dat het zich bij uitstek leende om van a tot z gezongen te worden. Het is een heel rijk en afwisselend stuk tekst, dat bovendien erg humoristisch is. Daarbij komt nog de achtergrond van de tijd waarin het geschreven is, namelijk aan de vooravond van de grote Stalin-terreur in Rusland, wat het een extra sterke lading meegeeft. Die ingrediënten hebben ons doen besluiten om dat toneelstuk van Charms als uitgangspunt te nemen.”

Was die opera nou ook een mooie aangelegenheid voor jullie om eens met gastvocalisten te werken?

“In eerste instantie zou Romain natuurlijk gaan meezingen, maar als gevolg van allerlei omstandigheden kon dat uiteindelijk geen doorgang vinden. Het idee om onze eigen zang- en spreekstemmen te combineren met geschoolde operastemmen bleef ons echter nog wel degelijk aanspreken. Vandaar dat we op zoek gingen naar twee mensen die daarvoor doorgeleerd hebben.”

Net als Rowwen Hèze geneert De Kift zich er niet voor om stijlelementen uit de volkse fanfaremuziek te gebruiken.

“Waarom zouden we? Tenslotte ben ik als muzikant op mijn twaalfde begonnen in de fanfare van mijn geboortedorp. Ik ben blij met die achtergrond, want ik heb daar toen ook het notenschrift leren lezen. Nu ik ouder ben, besef ik pas goed hoe belangrijk de fanfare voor mij is geweest. Plus dat ik het altijd mooie muziek heb gevonden. We hebben die fanfaretoeters er in ieder geval niet ooit bijgehaald om de Noord-Hollandse volksmuziek in Angelsaksische popmuziek te integreren of zoiets cultureel-historisch hoogdravends. Ik zat in een punkband en kon toevallig trompet spelen en dat is nu eenmaal een geschikt instrument om je melodieus uit te drukken. Vervolgens maakten we jaren later Krankenhaus, waarvoor we in de studio zo veel blazerspartijen hadden ingespeeld, dat we de bezetting moesten uitbreiden om die plaat live te kunnen uitvoeren. Mijn vader heeft ook een fanfareverleden en hij was toen net met de VUT, dus hebben we hem gevraagd of hij er misschien iets voor voelde om met ons te gaan optreden. Dat leek hem wel wat. Eerst zou het voor één seizoen zijn, maar hij is nooit meer weggegaan.”

Je refereerde zojuist aan je punkverleden. Er bestaat van oudsher een connectie tussen jou en The Ex, die ook al zo’n opmerkelijke artistieke ontwikkeling hebben doorgemaakt. Hoe zit dat ook alweer precies tussen jullie?

“Nou, Svätsox, de band vóór De Kift, speelde op hun spullen in hun oefenruimte en hun zanger was in het begin onze bassist. Met een aantal mensen van The Ex hebben we hier in Wormer acht jaar samengewoond in een kraakpand. De tweede link is dat onze drummer in die tijd vanuit De Rondos naar The Ex verhuisde. Daarna heeft hij net als ik een tijdlang niet gespeeld. Op een gegeven moment is hij naar mij toe gekomen om weer eens een band te formeren en dat is De Kift geworden. Vroeger deden we erg veel samen met The Ex. Soms traden we wel acht keer in een maand samen op. Met acht man in een busje reden we dan heel Nederland op en neer. We hebben nog steeds veel met ze te maken. Hun zanger zit bij ons in het bestuur en hun gitarist woont vlak bij mij in de buurt. Op het sociale vlak komen we elkaar dus nog vaak tegen, maar muzikaal treffen we mekaar niet meer, want we zijn natuurlijk ieder een eigen richting opgegaan.”

Jullie hebben altijd onafhankelijk van de popindustrie geopereerd, maar ontvangen tegenwoordig wel subsidie uit allerlei fondsen.

“Zelfwerkzaamheid is één van de peilers van De Kift. Zonder een grote platenmaatschappij kan je het ook redden, daar kwamen we al gauw genoeg achter. Inmiddels laten we ons wel subsidiëren. Er zijn bepaalde geldstromen in Nederland en na verloop van tijd vonden we dat de dingen die we maken wel enige subsidie verdienen. Het is nu eenmaal niet makkelijk om jarenlang op de toppen van je kunnen maximaal te presteren. Wat dat betreft was het volgens ons wel gerechtvaardigd om eens een keer serieus te proberen zo’n geldstroom onze richting op te buigen. En de subsidiegevers bleken het met ons eens te zijn. Niet iedereen in De Kift kan trouwens van de muziek leven. Drie mensen bij ons worden uit die subsidiepot betaald: naast mij zijn dat de drummer, die verantwoordelijk is voor de vormgeving, en mijn broer, die alle zaken doet. De rest van de muzikanten wordt op freelance-basis betaald. Wanneer we niet kunnen optreden, omdat er iets nieuws moet worden gemaakt, hebben verschillende mensen er een baan naast.”

Jullie teksten zijn ontleend aan het werk van zulke uiteenlopende schrijvers als Anton Tsjechov, Wolfgang Borchert, Jan Arends, Flannery O’Connor, T. Coraghessan Boyle en Jan Arends. Hoe zijn jullie op die aanpak gekomen?

“Dat is uit nood geboren. In het begin hadden we een zanger die zijn eigen teksten maakte. Nadat hij was vertrokken, zaten we met een probleem, want we zijn zelf geen schrijvers. We hebben lang lopen zoeken naar hoe dat nou moest. Krankenhaus is eigenlijk ontstaan uit flarden tekst uit verschillende literaire bronnen en dat is sindsdien onze manier van werken. Toen hebben we behalve onze muzikale grondvorm ook de manier gevonden waarop we ons tekstueel uitdrukken. Voor elk project kiezen we een bepaald thema, waar teksten van anderen naar toe gebogen worden. Dat gebeurt niet echt rigoureus, maar wel zodanig dat er sprake is van een onderling verband tussen de diverse teksten.”

Waar komt jouw fascinatie voor Russische schrijvers uit het barre verleden vandaan?

“De Russische literatuur is toevallig heel rijk aan schrijvers met een levensgevoel dat overeenkomt met het mijne. De karakters staan in de meeste gevallen met beide benen op de grond en de verhalen zijn vaak absurd of humoristisch. En de strijd die mensen leveren om zich onder zware omstandigheden staande te houden, maakt om een of andere reden iets bij mij los. Daarnaast moet de setting van een tekst me aanspreken. Wij zitten hier zo’n beetje op de grens van de randstad en het achterland. Het wonen op een dorp tussen de weilanden vind ik erg inspirerend. Zo iemand als Ivan Boenin is heel landschappelijk gericht. De schuren die hij beschrijft zijn nog net even iets vervallener dat hier bij ons de buurt. In zijn boeken is het altijd koud, nat en kledderig. Ik vind het mooi als het weer en het landschap grof zijn. Het is interessanter om je bezig houden met de dingen die nog niet helemaal in het reine zijn. In de winter moet er strijd geleverd worden. In de zomer is alles koek en ei. Dan lig je op je rug in de wei met een grassprietje in je mond tevreden te wezen.”