Françoise Hardy - Het gevaar van de dood

Juli 1996

Aah, Françoise Hardy. Zoals zij diende een meisje er in de vroege jaren zestig uit te zien, wilde je er als prille tiener hopeloos verliefd op worden. Slank als een den, lang sluik haar en een dromerige blik in de ogen. Het grote geschiedenisboek van de popmuziek mag dan slechts een paar regels aan haar wijden, ze zal tot in lengte van dagen opgenomen blijven in het collectief bewustzijn van ons West-Europeanen. Niet voor niets vroeg charlatan Malcolm McLaren haar nog niet zo lang geleden om een bijdrage voor zijn project Fans, terwijl de verafgode jongens van Blur op hun beurt zo nodig een duet met haar op de plaat moesten zetten. Want Françoise Hardy is echt zo iemand om eens een keertje in levenden lijve te ontmoeten.

De asperge, noemde ze zichzelf ooit spottend. Bijna drie decennia later blijkt ze die bijnaam nog steeds met recht te kunnen dragen. Over de vijftig is ze inmiddels en, zoals soms wel typisch lijkt voor Franse vrouwen, verbluffend mooi ouder geworden. Zonder make-up schemert er in haar gezicht zelfs iets meisjesachtigs door, maar tegelijkertijd straalt ze een zekere autoriteit uit. Haar heeft het leven er niet onder weten te krijgen, dat lijdt geen twijfel. Niets ook wijst bij haar op een houding van laissez-faire, zoveel mensen van haar leeftijd tenslotte eigen. Alleen al de manier waarop ze, licht voorovergebogen op het puntje van de fauteuil, handtas aan haar voeten, gracieus gesticulerend in het Engels het beste van het gesprek probeert te maken - het getuigt van een ongebroken vitaliteit.

Le Danger heet haar nieuwe album en voor de goede orde zou daar eigenlijk nog De La Mort achter horen. Het draait immers allemaal om het gevaar van de dood - waarbij de dood staat voor angst, stilte, verstarring, inertie en wat dies meer zij. Dit alles niet zozeer in algemene zin alswel binnen de context van een liefdesrelatie. De poëtisch aandoende teksten laten zich vanwege de impressionistische stijl overigens moeilijk doorgronden, al verraadt de duistere ondertoon op zich meer dan voldoende. En inderdaad: toen ze het aanbod kreeg eindelijk weer eens een plaat te maken, bevond ze zich ‘toevallig’ midden in ‘een pijnlijke, problematische privésituatie’. Aan inspiratie dus geen gebrek. “Ik zie het dan ook als een geluk bij een ongeluk dat men mij in de gelegenheid stelde mijn hart te luchten.”

Haar vorige album dateert van zo’n acht jaar terug. Het resultaat bestempelt ze ronduit als mislukt, terwijl ze aan de opnamesessies allesbehalve dierbare herinneringen bewaart. Kijk, ze vindt zich eerder een tekstdichteres dan een zangeres, dat vooropgesteld - ze heeft nu eenmaal een klein stemmetje en haar gevoel voor ritmiek is evenmin geweldig. Maar zuiver zingen ging haar altijd betrekkelijk gemakkelijk af. En toen opeens kostte het haar soms wel zes uur voor er een partij fatsoenlijk op de band stond. Geen wonder, zo wist de technicus van Le Danger haar te vertellen, de begeleiding was, haast op het onhoorbare af, vals. “Een hele opluchting.” Ook van de vier voorafgaande albums neemt ze nadrukkelijk afstand, omdat ze zich keer op keer, door notabene een en dezelfde producer, liet overbluffen. Kortom, op een gegeven moment hoefde het voor haar allemaal niet meer. “Als je iets zonder plezier doet, kan het nooit wat goeds opleveren.”

Dat ze zich uiteindelijk aan een comeback waagde, lag vooral aan de platenfirma, die haar volledige artistieke vrijheid beloofde en haar bovendien niet zou dwingen om voor de televisie te verschijnen. “Als ik in het openbaar moet optreden, sterf ik van de zenuwen. Dat is nooit anders geweest, vandaar dat ik al een jaar of dertig niet meer voor een publiek zing.” Voor de muziek en de produktie benaderde ze twee jonge talenten: Alain Lubrano en Rodolphe Burger, de voorman van Kat Onoma. Zij zetten haar mysterieuze fluisterzang op knappe wijze af met een verrassend moderne rockinstrumentatie, waarin en passant haar bewondering doorklinkt voor groepen als Radiohead en Portishead. Hetgeen meteen verklaart waarom ze nu half Europa afreist om de schrijvende pers te woord te staan. En wat blijkt? “Ik ben nog steeds Françoise Hardy van Tous Les Garçons Et Les Filles.”

Ach ja, Tous Les Garçons Et Les Filles. Waar ging dat liedje nou ook alweer over? Was dat niet die aandoenlijke klaagzang van een hunkerend muurbloempje, dat met lede ogen overal op straat innig verstrengelde stelletjes zag lopen? Curieus toch dat uitgerekend zij als hartedief met zoiets zieligs op de kroppen kwam. “Oh nee, helemaal niet, Ik was ontzettend verlegen en daarbij kampte ik met een enorm minderwaardigheidscomplex. Dat lag vooral aan mijn oma - die schold me om de haverklap uit voor lelijk eendje.” En een onnozel schaap dat ze was - onvoorstelbaar. “Tot mijn zeventiende wist ik bijvoorbeeld niet eens hoe mensen baby’s maakten.” Door haar ongehuwde moeder afgeschermd van de boze buitenwereld, groeiden zij en haar zus op tot onschuldige wezens, die het twee kamer-appartement in Parijs praktisch alleen verlieten om naar school te gaan. Nee, ze heeft er vreemd genoeg geen trauma aan overgehouden - alhoewel: “Ik hou helemaal niet van reizen. Ik ben een echte huismus.”

Waar andere bakvissen destijds veelal gedichten schreven, zong Françoise Hardy zachtjes haar eigen puberliedjes. Maar hoe introvert ook, ze wilde per se Sylvie Vartan achterna, dus pakte ze op zekere dag het telefoonboek en belde ze de platenfirma van Johnny Hallyday. De auditie met een stel sessiemuzikanten verliep desastreus, ware het niet dat de geluidstechnicus van dienst zich naderhand bij haar moeder meldde om zich op te werpen als zangleraar. Zo mocht ze in 1962 alsnog een stel liedjes opnemen, het jaar daarop werd ze uitgezonden naar het Eurovisie Songfestival, en weer twee jaar later stond ze in het Savoy Hotel te zingen voor coryfeeën als prinses Margaret, Burt Bacharach en filmster David Hemmings. Daar in Londen maakte ze ook kennis met niemand minder dan The Beatles, The Rolling Stones en The Animals. “Niet dat je een normaal gesprek met ze kon voeren, want ze gebruikten natuurlijk allemaal drugs - maar wist ik toen veel.”

Oh ja, en dan was er nog die legendarische ontmoeting met Bob Dylan in Parijs. In 1966 gaf hij een concert in het Olympia en zij zat op de voorste rij. Hij zag er beroerd uit en de muziek klonk miserabel. Tijdens de ellenlange pauze kwam er op een gegeven moment iemand naar haar toe - of ze niet even mee backstage wilde gaan, aangezien de meester het verdomde opnieuw het podium te betreden als hij niet eerst aan haar was voorgesteld. “Waar had ik die eer eigenlijk aan te danken?” Na afloop van het optreden werd ze meegetroond naar het hotel, waar hij haar op zijn kamer wat nummers liet horen die enkele maanden later op Blonde On Blonde zouden verschijnen. Fijn, fijn, maar eh: hoe was-ie nou? “Erg afwezig, op het afschrikwekkende af. Ik gaf hem niet lang meer te leven. De dood stond op zijn gezicht geschreven.”

Alsof het gisteren allemaal pas gebeurd is, zo fris van de lever vertelt ze over haar dagen als tieneridool. Geen spoor van nostalgie en jeugdsentiment echter, ze leeft in het hier en nu. Geen gejammer ook à la Brigitte Bardot over hoe harteloos men haar wel niet heeft geëxploiteerd. Zeker, in het begin liet ze met zich sollen, maar binnen drie jaar wist ze zich in een onafhankelijke positie te manoeuvreren - daarbij geholpen door haar eerste vriend, moet ze er volledigheidshalve bij zeggen, een tamelijk beroemde fotograaf met wie ze trouwens tot op de dag van vandaag contact onderhoudt. Ze mag dus van geluk spreken, want stel dat ze hem nooit tegen het lijf was gelopen - ze zou er waar schijnlijk aan onderdoor zijn gegaan. “Nee hoor, dat geloof ik niet. Ik ben namelijk gezegend met een instinct om verliefd te worden op de juiste mannen. Kerels met een slechte inborst maken bij mij gewoon geen schijn van kans.”