Kurt Vile - Groeipijnen

April 2013

De hoogste tijd voor een Bloody Mary, met alles erop en erin. Het loopt pas tegen vieren, maar hij heeft er inmiddels al een dikke vijf uur interviews op zitten. “Of dit beter is dan werken voor de kost?” herhaalt Kurt Vile de retorisch bedoelde vraag. “Nou, dit is ook werken, hoor. Al moet ik inderdaad toegeven: beter dit dan gewoon werken.”

Tot voor een jaar of die jaar terug reed hij voor een karig salaris vijf dagen in de week op een vorkheftruck, eerst voor een groothandel in Boston waar zijn toenmalige vriendin en huidige echtgenote een opleiding volgde, later voor een brouwerij in Philadelphia waar ze na haar afstuderen meteen naar terugkeerden. En ondertussen maar alles op alles zetten voor de muziek. “Sinds mijn veertiende al neem ik mijn eigen liedjes op. Dat pakte ik vanaf het begin heel erg serieus aan, net alsof ik een heus platencontract had. Ik stelde albums samen die ik vervolgens op cd brandde om ze te verkopen tijdens optredens in de stad. Vijf jaar geleden pas lukte het me eindelijk connecties aan te knopen met een paar plaatselijke undergroundlabels die vinylplaten uitbrachten. Vanaf dat moment begon het balletje langzaam te rollen.”

Zijn officiële debuut doopte hij met de tong in een wang Constant Hitmaker, “vanuit de gedachte dat het eigenlijk ging om een greatest hits van een volslagen onbekende”. Kurt Vile (33) is, wat in het Engels zo fraai heet, een late career starter. Eerder een voordeel dan een nadeel, wat hemzelf betreft. “Zo heb me in alle rust artistiek kunnen ontwikkelen. Je eigen stijl vinden vergt oefening en introspectie. Ik heb er al mijn tijd en energie in gestoken. Als scholier wist ik al dat ik popmuzikant wilde worden, vandaar dat ik nooit ben gaan studeren. Tijdens het toelatingsexamen op de kunstacademie straalde ik een en al desinteresse uit. Mijn ouders vonden het allemaal best. Het zijn mensen uit duizenden. Mijn pa was treinmachinist en mijn moeder zorgde voor de tien kinderen. Geen van ons heeft ooit iets tegen heug en meug hoeven doen.”

Zijn vader was een verstokt bluegrassliefhebber, reden waarom zoonlief een banjo kreeg toen hij op zekere dag een gitaar vroeg. “Als jochie ben ik gehersenspoeld met die boerenkinkelliedjes. Destijds haatte ik die muziek als de pest, al wilde ik nog wel toegeven dat ik gitarist Doc Watson best mooi vond. Tegenwoordig luister ik er met totaal andere oren naar. Die gasten kwamen uit de Appalachen en hoogstwaarschijnlijk waren ze allemaal racistisch, maar in hun muziek hoor je de invloed van de Delta blues terug. Zo’n nummer als Little Birdie van The Stanley Brothers is zo krachtig en emotioneel, daar heb je echt moed voor nodig. Zelf bracht ik aanvankelijk alleen de psychedelische popnummers uit. Pas na verloop van tijd durfde ik ook de rauwe, akoestische, gevoelige liedjes te laten horen.”

Als balorige puber meende hij zich te herkennen in de new school punk van bijvoorbeeld NOFX, totdat hij stuitte op inmiddels semi-legendarische indiebands als Sonic Youth, Dinosaur Jr. en Pavement. “Zo ontdekte ik dat er in de underground nog iets anders bestond: muziek die toegankelijker was en tegelijk interessanter en eigenzinniger. Dankzij mijn vader heb ik later ook allerlei muziek van vroeger leren waarderen: Nick Drake en John Martyn, net zo goed als Neil Young en Bruce Springsteen. Mijn invloeden zijn heel divers. Ik vind het een enorm voordeel om in deze tijd muziek te maken: er zijn zoveel generaties voor mij waar ik het nodige van kan opsteken en inspiratie uit kan putten. Een groot uitvinder als Bob Dylan kon alleen maar teruggrijpen op folk en blues. Vergeleken met hem ben ik een geluksvogel.”

Na een trits lo-fi albums brak hij twee jaar geleden uit het undergroundcircuit met het betrekkelijk luistervriendelijke Smoke Ring For My Halo, dat nu een klinkend vervolg krijgt met het weer wat verder doorontwikkelde en toch niet minder eigenwijze Wakin On A Pretty Daze. Van het elftal liedjes met een totale speellengte van zo’n zeventig minuten klokken er liefst vier ruim boven de zeven minuten, want eenmaal bezig aan een lyrische gitaarsolo lijkt hij van geen ophouden te willen weten. “Ik mag mezelf nogal eens in een soort hypnose spelen. Als je jong bent, denk je te rechtlijnig. Je fixeert je teveel op het idee: je wilt verklanken wat je in je hoofd hoort. Maar als je je geest opent en je laat meevoeren, beland je in een magische zone. Dan voelt het gewoon te lekker om er pardoes mee op te houden, ook al duurt die solo volgens de ongeschreven popwetten misschien al lang genoeg. Waarom zou je de betovering verbreken?”

Na elke vraag wendt hij al pratend het hoofd lichtjes vooroverbogen af, waardoor het schouderbladlange haar als een gordijn voor het gezicht valt. Tegen het einde van het antwoord strijkt hij wat dikke lokken weg achter het rechteroor, terwijl de blik een kwart slag terugdraait en de lippen zich plooien in een minzame glimlach. Op vergelijkbare wijze gunnen zijn teksten ons luisteraars een kijkje achter de schermen van zijn ziel. “Alle liedjes gaan naar schatting voor negentig procent over mijzelf, wat waarschijnlijk ook geldt voor de resterende tien procent, zij het dan zonder dat ik me daar bewust van ben. Eigenlijk gaat het over van alles tegelijk: hoe mooi het leven is, terwijl een mens toch geregeld verschrikkelijke dingen overkomen.”

I think I’d say I know just where that I am bound. There comes a time in every man’s life when he’s gotta hold tight to the matter at hand, heet het ergens op Wakin On A Pretty Daze, dat zich onwillekeurig laat beluisteren als het album van de volwassenwording. In weerwil van de plaattitel staat hij opeens klaarwakker in de nuchtere werkelijkheid. “Ik moet er nou echt iets van zien te maken. Dat ik momenteel voor het eerst op promotietournee ben, zie ik als een gunstig teken. Zelf geloof ik ook dat ik mijn carrière nog verder kan uitbouwen. Smoke Ring For My Halo leverde mij niet alleen in Amerika een heleboel optredens op, daarbij kreeg ik eindelijk de kans om in het buitenland te touren. Zodoende was ik vaak langer dan een maand van huis, wat met een vrouw en een kind gepaard ging met nogal wat groeipijnen.”

Het gezin woont in Northern Liberties, volgens eigen zeggen een soort yuppiewijk in Philadelphia. “Inmiddels hebben we een tweede dochtertje. Als wetenschappelijk medewerkster aan de Universiteit van Pennsylvania heeft mijn vrouw haar zwangerschapsverlof voor onbepaalde tijd mogen verlengen. Sinds de zomer ben ik dus de enige kostwinner en naar het zich laat aanzien blijft dat in ieder geval dit jaar nog zo. Als zij zich aan de opvoeding van de kinderen kan blijven wijden, zou ik dat geweldig vinden. In ieder geval ga ik er mijn uiterste best voor doen. Ik prijs me gelukkig met het muzikantenbestaan, maar de zorgeloosheid is uit mijn leven verdwenen. Als ik straks naar huis bel en ze neemt niet binnen een paar tellen de telefoon op, breekt het angstzweet me acuut uit.”