Nits - Een soort oneindigheid

September 2000

Wie een zwak voor de Nits koestert, stuit nogal eens op verwondering. Want hoe origineel men hun muziek in de regel ook mag vinden, haast niemand blijkt er warm voor te lopen. Te gekunsteld en te afstandelijk, zo luidt het hardnekkige vooroordeel. En dat terwijl de Amsterdamse artrockers juist meesters zijn in het verklanken van weemoed. Maar wat de Nits vooral onderscheidt van praktisch alle andere popgroepen: ze weten zich telkens te vernieuwen zonder zichzelf geweld aan te doen. Elk album klinkt weer aangenaam verrassend en tegelijkertijd uiterst vertrouwd in de oren. Bovendien lijkt het wel alsof ze de inspiratie nooit hoeven af te dwingen, want hoewel het tegendeel van rechttoe rechtaan, wordt hun doorgaans verstilde muziek gekenmerkt door een bepaalde speelsheid. “Een band laat zich in zekere zin vergelijken met een huis: daar valt ook heel moeilijk iets aan te veranderen,” zegt Henk Hofstede, naast slagwerker extraordinair Rob Kloet de enige overgeblevene van de oerbezetting. “Vaak hoopt men dat probleem op te kunnen lossen met behulp van een producer, die als een architect de leiding over de verbouwing op zich moet nemen. Maar de meesten blijken toch binnenhuisarchitect van beroep, zodat het veelal blijft bij het opnieuw decoreren van de woonkamer.”

Dat het onlangs verschenen Wool zo sterk afwijkt van het ten onrechte als al te gewoontjes afgedane Alankomaat ligt voornamelijk aan hets vooropgezette plan om eindelijk eens een Amerikaans gerichte plaat te maken. Daarnaast was er de invloed van toetseniste Laetitia van Krieken en bassiste Arwen Linnemann, die sinds de vorige tournee vast deel uitmaken van de groep. “Ze komen allebei min of meer uit de jazz, waardoor je vanzelf naar andere dingen begint te luisteren, wat er vervolgens weer toe leidt dat je anders gaat spelen,” vertelt Henk Hofstede. “Je neemt akkoorden die je nooit eerder hebt gebruikt, de opbouw van de nummers wijzigt sterk. Voor mijn gevoel werden de composities ineens behoorlijk ingewikkeld. Wat mij voor ogen stond, was een typische New York-plaat in de sfeer van Still Crazy After All These Years van Paul Simon. Vandaar die elektrische piano, al die strijkers en blazers en, niet te vergeten, die zwarte vrouwelijke zangstem. Eigenlijk is het dus allemaal bewust ontstaan, maar we hebben er behoorlijk lang aan zitten werken. Voor mij als schrijver en uitvoerder was het een heel avontuur om te ontdekken hoe zulk soort muziek nu precies in elkaar steekt en vervolgens hoe je iets dergelijks op je eigen manier kan doen. Los daarvan vind ik het ook belangrijk onbekende muzieksferen te verkennen en toe te laten: het voorkomt dat je vroeg of laat vastroest.”

Op de kop af twee decennia geleden scoorden de Nits hun eerste Nederlandse hitje met het nog altijd even aanstekelijke Tutti Ragazzi. Aanvankelijk maakten ze een soort intellectualistische new wave, die vergelijkingen opriep met XTC en Talking Heads. Met het toetreden van het eenmansorkest van Robert-Jan Stips verdwenen de Angelsaksische invloeden uit hun steeds kunstzinnigere muziek en ontpopte men zich tot een van de origineelste popgroepen van het Europese continent. Na de klassieke single Nescio lukte het de Nits via talloze kleinschalige tournees ook voet aan de grond te krijgen in Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk, Griekenland en Scandinavië, terwijl ze in later jaren zelfs verre landen als Canada en Japan begonnen aan te doen. Mede dankzij het internationaal succesvolle In The Dutch Mountains en de met platina bekroonde live-dubbelaar Urk ligt hun totale platenverkoop inmiddels dik boven het miljoen, zo heeft Henk Hofstede zelf recentelijk eens becijferd. “Dat vond ik best wel een heleboel en het gaf me een prettig gevoel bovendien: dat hebben we in ieder geval toch maar mooi bereikt. Jarenlang denk je dat alles nog gaat komen om op een gegeven moment te ontdekken dat er eigenlijk al ontzettend veel gebeurd is. Daarom kan ik er niet wakker van liggen dat we tegenwoordig hooguit vijftigduizend stuks van een album verkopen. Wie weet eindig ik nog eens als een soort dichter, die om de vijf jaar een bundeltje in een minieme oplage publiceert. En dat is het dan.”

Henk Hofstede (49) lijkt door een speling van het lot in de popwereld carrière te hebben gemaakt, waar hij net zo goed in de beeldende kunst zijn heil had kunnen vinden. Maar hoewel hij zich bij periodes naar eigen zeggen inderdaad openstelt voor andere disciplines, ziet hij in het maken van muziek toch een soort oneindigheid. “Ik beschouw het absoluut niet als een tijdelijke bezigheid, want dan zou ik iemand anders zijn dan ik eigenlijk wil zijn - zoals zo’n Amerikaanse serveerster die je in een onbewaakt moment toevertrouwt: I may be waiting on you, but actually l’m an actress. Voor mij is het een serieus vak en niet iets wat leuk is om te doen voor zolang als het duurt. Die instelling wordt in Nederland vaak niet goed begrepen, vandaar dat er hier in vergelijking met het buitenland van het beroep van popmuzikant niet zo’n enorme glans afstraalt. De Nits worden over de grens meestal met egards ontvangen. Zo informeerden we eens bij het inchecken in een hotel in Wenen voorzichtigjes tot hoe laat we de volgende ochtend in de ontbijtzaal terechtkonden. We kregen het gewoon voor het zeggen. Tot twaalf uur? Geen enkel probleem. Denn sie sind ja doch Künstler.”

In beginsel is popmuziek een cultuur voor cultuurlozen, zo durfde de gezaghebbende Amerikaanse rockjournalist Dave Marsh eens te beweren. Wie er al te artistiek mee omspringt als ware het een volwaardige kunstvorm, wordt dan ook licht voor pretentieus versleten. Dat risico neemt Henk Hofstede met de Nits op de koop toe. “Ik begrijp werkelijk niet waarom de meeste popteksten niet meer lijken op de boeken die ik lees,” verbaast hij zich hardop. “Er ligt een wereld voor je open, stap daar toch in, denk ik wel eens bij mezelf. Waarom zo dicht bij jezelf gebleven? Ik probeer mijn schrijven juist altijd boven het persoonlijke uit te trekken, want je kunt nu eenmaal niet avond aan avond diezelfde geliefde verliezen. Je kan het onmogelijk keer op keer opnieuw beleven en daarom moet je ervoor zorgen dat er tijdens het zingen van die zinnen telkens iets met je gebeurt - anders red je het gewoon niet.”

Eindigheid en zelfs dood, daar draait het opvallend vaak om op Wool. De opener lvory Boy bijvoorbeeld verhaalt over een Duitse fan van de Nits, die amper twintig door kanker werd geveld. “Tijdens zijn laatste weken hebben we op zijn verzoek plaatopnamen met hem gemaakt," vertelt Henk Hofstede. “Het deed me nogal wat om een zo jong iemand voor mijn ogen te zien wegkwijnen. Achteraf merk je dan pas dat zo’n gebeurtenis zijn stempel drukt op een hele plaat, terwijl je daar toch een heel jaar lang aan hebt geschreven. Zo blijkt maar weer eens dat popmuziek meestal gaat over de blues. Het heeft allemaal te maken met die strijd om gelukkig te worden, geloof ik. Want daarom begin je tenslotte ook een bandje. Al die jongens in busjes onderweg naar een optreden zijn bezig het geluk achterna te jagen. Dat je het heel ergens anders moet zoeken, daar kom je pas veel later achter.”