Patrick Watson - Een levendige dagdromer

November 2007

Eind oktober doet Patrick Watson in de hoofdstedelijke Melkweg het voorprogramma van de Cold War Kids. Dat lijkt de omgekeerde wereld, maar niemand kon enkele maanden terug bevroeden dat de populariteit van de Canadese artrockers zo’n hoge vlucht zou nemen. En de Californische indierockers staan kennelijk op hun strepen, want van een zogeheten doube bill blijkt geen sprake, ook al hadden ze op eigen kracht The Max nooit weten uit te verkopen. Dus krijgt Patrick Watson de officiële drie kwartier, die mede dankzij een afgedwongen toegift wordt uitgerekt tot een klein uur. Veel te kort feitelijk gezien hun instrumentale reikwijdte, waardoor een nummer van ruim vijf minuten voor hun doen al gauw aan de korte kant is. Desondanks slaagt het viertal er moeiteloos in om een afgerond optreden te geven, beginnend met het symfonische Close To Paradise en eindigend met het praktisch onversterkt gebrachte en door het publiek overgenomen Man Under The Sea, waarna het alleen door piano begeleide The Great Escape de perfecte coda vormt. Zelfs als het niet helemaal je muziek mocht zijn, dan nog word je onwillekeurig meegesleept.

Voorprogramma’s zijn een specialiteit van Patrick Watson. Door de jaren heen hebben ze geopend voor gerenommeerde artiesten van diverse pluimage, variërend van minimal music-meesters als Philip Glass en Steve Reich via geestverwanten als Interpol, The Cinematic Orchestra en Loney, Dear tot de inmiddels betreurde soulgigant James Brown. “Aangezien we muzikaal nergens bij horen, kan men ons overal neerzetten, ook al passen we er niet echt bij,” zegt de voorman van de naar hem vernoemde groep. “Het was voor mij persoonlijk een erg leerzame periode. James Brown bijvoorbeeld was ondanks zijn enorme persoonlijkheid in wezen een dienstbare artiest, in die zin dat hij de mensen in de zaal datgene waar ze op zaten te wachten pas gaf als ze er werkelijk klaar voor waren. In wezen liet hij het publiek de loop van de show bepalen. Bob Dylan doet hetzelfde: hij draagt zijn macht ook over aan de luisteraars. Als je zijn muziek hoort, ga je vanzelf kaarsrecht staan.”

Bij een optreden van Patrick Watson blijf je aan de grond genageld luisteren vanwege de interactie, die ruimte biedt voor nogal wat improvisatie, zonder dat het ontaardt in oeverloze passages. “De een wil de trein graag laten ontsporen, terwijl de ander hem op de rails probeert te houden. Dat houdt het voor onszelf spannend, want met zo’n druk toerschema werden we binnen de kortste keren knettergek als we alles telkens op exact dezelfde manier zouden spelen. Verder opereren wij absoluut niet berekenend, vandaar dat het publiek zich bij ons veilig voelt en zich bereid toont om samen met ons op ontdekkingsreis te gaan.”

Patrick Watson bestaat al sinds een jaar of vijf. Ze vonden elkaar “door stom geluk” tijdens hun muziekopleiding in Montreal. Wat begon als een soloproject in het plaatselijke Café Sarajevo, waar de andere drie van meet af aan bij betrokken waren, ontwikkelde zich tot een hecht collectief, reden waarom ze nu met die verwarrende bandnaam opgescheept zitten. “Onze stijl heeft zich letterlijk spelenderwijs gevormd. Het duurde een tijdje voor we ieder onze eigen weg hadden gevonden zonder dat we elkaar voor de voeten liepen. Muzikaal hebben we namelijk bitter weinig gemeen.”

Zo heeft gitarist Simon Angell, met wie Watson op de middelbare school in de skagroep Gangster Politics speelde, de avant-gardistische Marc Ribot als rolmodel. Bassist Mishka Stein op zijn beurt groeide op met Led Zeppelin, terwijl drummer Robbie Kuster uit de jazzhoek komt. “Zelf heb ik koormuziek en klassieke muziek gestudeerd. Als pianist ben ik van de impressionistische school van Claude Debussy en Erik Satie, maar ik heb vroeger ook veel geluisterd naar een folkzanger als Nick Drake en de gedeformeerde blues van Pink Floyd. Ik schep er af en toe een duivels genoegen in om die invloeden in mijn liedjes te verraden. Het mag van mij gerust ergens op lijken.”

Patrick Watson (28) geeft net als generatiegenoot Conor Oberst van Bright Eyes weer enigszins vertrouwen in de zo geborneerde en geblaseerde popindustrie. Getalenteerd, intelligent, energiek, bevlogen, goedgemutst, innemend en allesbehalve arrogant, zelfgenoegzaam en roemzuchtig. “Ik ben nog liever bordenwasser dan een hype,” zegt hij met een diepe zucht. “Niet dat ik nou per se op Engeland wil afgeven, maar daar kwamen vooral mensen naar onze show om de nieuwste sensatie uit te checken. Voor zo’n soort publiek wil ik eigenlijk helemaal geen muziek maken. Ik heb een broertje dood aan alles en iedereen wat kliekgeestig, snobistisch en pretentieus is. Het liefste treed ik op in een of ander gat in Quebec, want in die regio bestaat een onvoorstelbaar levendige muziekcultuur. In het midden van nergens heb je daar van die dorpen van pakweg honderd inwoners, waar een prachtig concertzaaltje staat met tweehonderd stoelen, een geweldige akoestiek en een glanzende vleugel in huis. En die mijnwerkers kan het niet schelen welk soort muziek je brengt, zo lang je maar je stinkende best doet.”

Hij heeft een beetje last van heimwee, verzucht Watson, terwijl de rook van zijn tweede filtersigaret zich mengt met de zurige friteslucht in de kleedkamer. “Als je meer tijd onderweg bent dan thuis, is het de kunst om in het moment te leven, anders kun je er niet echt van genieten. Er zijn van die dagen dat me dat niet wil lukken en dan blijkt het globetrottersbestaan van een rock ’n’ roller toch niet zo zaligmakend. Ik vind het een hele opoffering, hoor, zelfs al weet ik dat het niet langer dan dit ene jaar zal duren. Vermoedelijk zullen we nooit meer zo intensief touren. We kunnen het ons nu veroorloven kieskeuriger te zijn. Voortaan doen we alleen de landen aan waar ze werkelijk van onze muziek houden.”

Die muziek nu klinkt niet helemaal van deze wereld. Het hemelse gezang en de atmosferische klanken van het verstilde debuutalbum Just Another Ordinary Day en de exuberantere opvolger Close To Paradise vervoeren de luisteraar naar een betoverende fantasiewereld. “We willen op de verbeelding werken, ja. En als dat lukt, gebeurt er iets heel bijzonders: je treedt tijdelijk buiten jezelf en tegelijkertijd ook weer niet, want het speelt zich tenslotte allemaal in je hoofd af,” vertelt Watson. “Ik kan een levendige dagdromer zijn, vooral als ik niet helemaal uitgeslapen zomaar wat ga wandelen. Dan kun je opeens in een beeldschoon park verzeild raken: de perfecte plek op het perfecte moment. Zulke kleine sensaties die je in de schoot geworpen krijgt, dat moeten mijn liedjes ook zijn. Ik wil niet over alledaagse zaken zingen, maar over de geschenken van het leven. En droevige liedjes hoef je van mij al helemaal niet te verwachten. Als iemand in de put zit moet je hem geen schop geven om die nog dieper te graven. Nee, je werpt hem een touwladder toe, zodat hij zo snel mogelijk uit de put kan klimmen.”