Richard Thompson - Als in de Middeleeuwen

Juni 2003

Richard Thompson lijkt continu onderweg. Twaalf jaar geleden stapte hij na een urenlange rit de tourbus uit om zonder morren gelijk aan een interview te beginnen. Drie jaar later schoof hij in de lobby van een ander hoofdstedelijk hotel na het uitchecken monter aan om zich opnieuw het hemd van het lijf te laten vragen. En begin dit jaar kwam hij goed en wel gearriveerd alweer met de winterjas aan en de baret op zijn kamer uitgelopen, omdat hij na het gesprek linea recta door moest naar een radiostudio elders in de stad. Geen tijd te verliezen, zo schijnt het, maar net als de vorige keren wekte hij nou niet bepaald een opgejaagde of afgeleefde indruk. Integendeel, Richard Thompson heeft de onverstoorbaarheid van een monnik.

“Eigenlijk verschil ik niet eens zó veel van een troubadour uit de Middeleeuwen. Ik doe een stad aan, er komt wat volk op me af om naar mijn verhalen te luisteren en de volgende dag begeef ik me weer op weg naar een volgende stad. Daar en nergens anders draait het voor mij als muzikant allemaal om. Platen opnemen vind ik eerlijk gezegd van secundair belang, want hoe hard ik er ook mijn best op doe, ze zijn niet veel méér dan een reflectie van mijn optredens.”

Al ruim vijfenveertig jaar maakt Richard Thompson (53) platen, eerst in de late jaren zestig met de groep Fairport Convention, daarna een decennium lang als duo met zijn toenmalige echtgenote Linda Peters. Het begin en einde van hun huwelijk wordt gemarkeerd door I Want  To See The Bright Lights Tonight en Shoot Out The Lights, twee erkende folkrockklassiekers met veelzeggende titels. “Gek genoeg heb ik me dat nooit zo gerealiseerd," reageert Thompson oprecht verrast. “De crisis brak namelijk pas zo’n jaar na de opnamen van ons laatste album uit, al zou je dat afgaande op de inhoud inderdaad niet zeggen. Waarschijnlijk drukte ik in die teksten datgene uit wat toen onder de oppervlakte al leefde, hoewel ik toch heilig geloofde dat ik pure fictie bedreef. Zo blijkt maar weer eens: de kunst imiteert het leven.”

De Thompsons veroorzaakten halverwege de jaren zeventig lichte opschudding door voor de hoes van hun derde album, Pour Down Like Silver, te poseren in Arabische klederdracht na zich te hebben bekeerd tot de islam. Diezelfde humaniteit, nobelheid en spiritualiteit als bij de soefigemeenschap zou hij later herkennen bij de Amerikaanse Indianen en de Japanse zenleermeesters. “Ware spiritualiteit vind je zelden bij de burgerij, die door de geriefelijkheid van hun sociale omgeving in slaap is gewiegd.  De verschoppelingen van de maatschappij daarentegen hebben niets te verliezen. Ze hoeven geen enkele materiële verantwoordelijkheid te dragen en kunnen dus in alle vrijheid denken en handelen. Waarmee ik overigens niet wil ontkennen dat de meesten tegen wil en dank aan de periferie van de samenleving zijn beland.”

Het werk van Thompson is druk bevolkt door alcoholisten, hoeren, psychopaten, misdadigers en soortgelijke randfiguren, die met opmerkelijke empathie worden geportretteerd. “In ieder mens schuilt een moordenaar, om een voorbeeld te noemen, maar in het algemeen durven alleen kunstenaars de schaduwzijde van hun persoonlijkheid te belichten. Zonder het er duimendik op te leggen, stel ik mijn publiek zodoende morele vragen, waar ze eigenlijk over zouden moeten nadenken. Los daarvan is er nog een zuiver praktische reden waarom ik zo vaak schrijf over excentrieke individuen in extremene situaties. Tegenwoordig mag een lied hooguit vijf minuten duren, hetgeen je geen andere keuze laat dan het scheppen van karakters en gebeurtenissen die het leven uitvergroten. Was ik ettelijke eeuwen geleden geboren, dan had ik mij als troubadour wél de tijd kunnen gunnen om een verhaal op te bouwen.”

Sinds de vroege jaren tachtig maakte Thompson een indrukwekkende reeks albums, die stuk voor stuk de middelmaat weten te ontstijgen, wat met name geldt voor Hand Of Kindness, Across A Crowded Room, Amnesia, Rumor And Sigh en Mock Tudor. Met zijn nieuwste is de aartsvader van de Britse folkrock terug bij af, want net als zijn solodebuut verscheen The Old Kit Bag bij een onafhankelijk label. Het lijkt een vorm van degradatie, ware het niet dat het gaat om een vrije keuze. “Artiesten van mijn kaliber zijn voor de grote maatschappijen niet langer interessant, omdat wij toch nooit van ons leven honderdduizenden, laat staan miljoenen platen zullen verkopen. Daarbij weten ze zich absoluut geen raad met ons als het op marketing aankomt, terwijl de kleinere firma’s steeds beter leren hoe ze al die mensen moeten bereiken, die de laatste vijftien jaar door de popindustrie stelselmatig zijn genegeerd.”

Hoewel Thompson zich allesbehalve verbitterd of gefrustreerd toont, blijkt enig leedvermaak hem opeens niet vreemd wanneer hij het gigantische succes van O Brother, Where Art Thou? ter sprake brengt. “Zeven miljoen stuks zijn ervan verkocht en dat voor een soundtrack met traditionele bluegrass, die op geen enkel countrystation ooit te horen is geweest. Kun je nagaan hoe groot dat verwaarloosde publiek wel niet is. Bij de uitreiking van de Grammy Awards moet menige platenbons het schaamrood naar de kaken zijn gestegen. Als je er alleen maar op uit bent om geld te verdienen met muziek, waar je nota bene ook nog eens geen donder om geeft, dan schiet je jezelf vroeg of laat een keertje in de voet.”

Traditie ligt Richard Thompson van jongs af na aan het hart. Als kind al las hij boeken met overgeleverde Schotse liedteksten en beluisterde hij de klassieke jazzplaten van zijn vader, ‘een slechte gitarist met een goede smaak’. Via zijn oudere zus hoorde hij de allernieuwste singles van rock ’n’ roll-grootheden als Buddy Holly, Gene Vincent en Jerry Lee Lewis. En later in de swinging sixties struinde hij met zijn vrienden de clubs in Londen af, waar ze zo ongeveer iedereen van Reverend Gary Davis tot aan The Who toe zagen optreden.

“Toen we eenmaal met Fairport Convention begonnen, beheersten we een heleboel stijlen, maar dat bleek eerder een probleem dan een voordeel. Ons eerste album schoot namelijk alle kanten uit, er zat geen enkele lijn in, dus besloten we wijselijk om ons te beperken. Omdat we allemaal erg gefixeerd waren op teksten, zochten we inspiratie bij Amerikaanse singer-songwriters als Phil Ochs, Richard Fariña en natuurlijk Bob Dylan. Zij brachten ons via een omweg terug bij de traditionele muziek van de Britse eilanden, waarna we er doelbewust voor hebben gekozen om ouderwetse folk te moderniseren met hedendaagse rock.”

Met het fantastische vierluik What We Did On Our Holidays, Unhalfbricking, Liege & Lief en Full House wist Fairport Convention als geen andere groep in de Britse folkrock ballades uit een grijs verleden nieuw leven in te blazen, terwijl Richard Thompson zich van een fabuleus gitarist ontwikkelde tot een eminent liedjesschrijver in die eeuwenoude vertellerstraditie. “Ik hou nu eenmaal van nummers met een bijna filmisch verhaal, waarin zich een drama of een conflict  ontvouwt. De troubadours van vroeger vervulden dezelfde functie als de krant en de televisie nu: zij brachten het nieuws naar de mensen toe. Je werd op de hoogte gehouden van wat de koning zoal uitspookte, je kreeg een verslag van de laatste veldslag, je leerde wie er nu weer in de stad om zeep was gebracht en ga zo maar door. Het zijn gewoon ontzettend spannende verhalen, die nog steeds tot de verbeelding weten te spreken, mits je ze op een eigentijdse wijze uitvoert. Wij van Fairport waren in dat opzicht overigens zeker niet uniek voor Europa, want jullie hier in Nederland hadden bijvoorbeeld een geweldige groep als Fungus.”

Met archaïsche albumtitels als Mock Tudor en The Old Kit Bag lijkt het recente werk van Richard Thompson niet van deze eeuw, hetgeen tot op zekere hoogte ook blijkt te kloppen. “De meeste ideeën ontleen ik tegenwoordig aan mijn kindertijd en mijn jeugdjaren. Ik probeer mijn eigen levensgeschiedenis te doorgronden en door er liedjes over te schrijven hoop je als het ware het verleden te decoderen. Het zal wel met mijn leeftijd te maken hebben dat ik zo intensief met vroeger bezig ben. Plus dat ik een breder perspectief op Engeland heb gekregen sinds ik omwille van mijn vrouw naar Los Angeles ben verhuisd. De cultuur daar kan me gestolen worden, maar in de buurt van Santa Monica is het aan de kust aangenaam wonen. De zee en de berg liggen om de hoek, dus ik kan op elk gewenst moment gaan surfen of fietsen.”

Zijn muziek mag dan diep geworteld zijn in de Britse folktraditie, toch is Richard Thompson nergens zo populair als juist in Amerika. Anders dan in Engeland laat de radio daar hem niet links liggen, terwijl de popjournalisten hem er op handen dragen. “Toen ik er zo’n twintig jaar geleden voor het eerst uitgebreid begon te touren, gold ik tot mijn verbazing als een nieuwkomer, ook al was ik de veertig inmiddels gepasseerd. In de ogen van de Britten was ik die oude hippie van de Fairport Convention, terwijl de Amerikanen mij tot mijn stomme verbazing zagen als een new wave-act.”

Zijn positie in de zo veranderlijke popindustrie is onderhand al lang genoeg dusdanig stabiel, dat hij zich over het verdere verloop van zijn carrière het hoofd niet hoeft te breken. Tegelijkertijd is het Richard Thompson een zorg of er wel iets van zijn respectabele oeuvre bewaard zal blijven. “Hoe je het ook wendt en keert, ik maak popmuziek en dat is per definitie een wegwerpproduct. Bovendien kan ik me bij lange niet meten met iemand als Bob Dylan. En hoeveel verschillende nummers worden er door straatmuzikanten over de hele wereld nou nog van hem gespeeld? Je kunt ze op de vingers van één hand tellen. Het zou van mijn kant dan ook van een mateloze arrogantie getuigen om te verwachten of zelfs maar heimelijk te hopen dat een of ander liedje van mij de eeuwen zal weten te trotseren. Bovendien hoef ik niet zo nodig de geschiedenis in te gaan. Want wat heb ik daar nou aan? Ik moet in het hier en nu van mijn muziek leven, niet straks als ik eenmaal dood ben.”