Roosbeef - Het meisje met het rode haar

Januari 2009

Als innemende bakvis won ze De Grote Prijs van Nederland, gevolgd door een mini-cd met vingeroefeningen en optredens bij de vleet. Ondertussen liet de meesterproef van haar vehikel Roosbeef wel steeds langer op zich wachten. Met Ze Willen Wel Je Hond Aaien Maar Niet Met Je Praten laat ze zich nu opeens in één adem noemen met Spinvis. Het betoverende album klinkt als de ontdekking van de wereld door de ogen van Roos Rebergen (20): “Ik lijk misschien wel een dromerig type, maar ik ben constant bezig met wat er om me heen gebeurt.”

Een paar jaar terug deed je tijdens concerten nog wel eens een nummer van Lucinda Williams. Een opmerkelijke keuze voor iemand van jouw leeftijd. Hoe ben je bij haar terechtgekomen?

“Via mijn ouders. Op mijn negende kreeg ik een cd van haar, nadat ik bijna twee jaar alleen maar naar Patsy Cline had geluisterd. Lucinda is zo rauw. Zij heeft zó’n goede stem en haar frasering en timing zijn echt te gek. Ze zingt weliswaar vaak over de pijn als ze weer eens verlaten is, maar bij haar verveelt het me niet. Daarom ben ik met haar mee blijven gaan. In mijn ogen lijkt het zelfs wel of haar muziek met mij mee is gegaan. Ik heb altijd het gevoel gehad alsof ze rekening met mij hield. Eigenlijk is Lucinda de enige bij wie ik dat heb. André Manuel, die gaat me ook niet vervelen. Met heb hem ik iets anders. Hij is degene die mij de ogen geopend heeft. Van hem heb ik geleerd dat je taal anders kan gebruiken, waardoor mensen beter naar je gaan luisteren. Ik breng mensen graag op een verkeerd spoor om hun aandacht vast te houden. Soms maak ik van die woordgrapjes om het extra schrijnend te maken. Je moet er om lachen, terwijl het in feite niet om te lachen is.”

Ben je bang dat andere mensen net als zo snel verveeld raken als jijzelf en zit je muziek daarom zo boordevol vondsten?

“We stoppen er wel veel in, ja. Ik ben nu eenmaal iemand die het fijn vindt om ergens uitgehaald te worden, waar je dan later weer naar terug wordt gebracht. Maar soms kan en moet het ook eenvoudiger dan je denkt. Dat heb ik geleerd tijdens het opnemen van het album. Het heeft vooral tijd en moeite gekost om de liedjes helemaal goed te krijgen. De plaat is er bijna een jaar later gekomen dan we eerst graag wilden. Mensen begonnen zelfs te denken dat ik er niet meer was, omdat we in stilte hard aan het werk waren. Achteraf gezien ben ik blij dat we het niet overhaast hebben, terwijl er toch van diverse kanten op werd aangedrongen. We hadden die tijd gewoon nodig om te groeien. Je moet niet iets goed vinden zoals het is wanneer je weet dat het nóg beter kan. Waarom zou je tevreden zijn met iets waar je niet echt tevreden over bent?”

Het album is geproduceerd door Tom Pintens, maar welke rol speelde Tjeerd Bomhof van Voicst?

“Tjeerd was de man op de achtergrond, die ons op verschillende manieren heeft gestuurd. Hij gaf zakelijke adviezen toen mijn vader en ik nog zelf de onderhandelingen met de platenmaatschappijen voerden. En ik heb met hem vooral heel veel aan de composities zitten sleutelen. De nummers verder uitwerken, gebeurde telkens op de repetities met de band. We gingen best goed voorbereid de studio in. De basis hebben we in vier dagen hier in Nederland vastgelegd. De rest hebben we stukje bij beetje bij Tom thuis in Antwerpen opgenomen. Er zit veel tijd en liefde in, van beide kanten. Net als Tjeerd bood Tom zich spontaan aan. Twee jaar geleden speelden we op het Bevrijdingsfestival in Zwolle, waar hij toen toevallig ook met Zita Swoon stond. Hij reageerde heel enthousiast op ons optreden. Als we eenmaal zover waren, wilde hij graag onze plaat produceren. We hoefden het maar te laten weten.”

Waar heb je die albumtitel eigenlijk vandaan?

“Van een zwerver hier in ditzelfde café. Zijn hondje liep door de zaak en iedereen dat beestje aan het aaien. En hij zat daar maar in zijn eentje. Op een gegeven moment kwam hij naar me toe en toen schreeuwde hij dat ineens. Ik dacht gelijk: ja, dit is het, dit zegt precies wat er mis met de wereld: het egoïsme. Mensen vragen altijd hoe het met je gaat, terwijl het ze niet eens uitmaakt of je wel een antwoord geeft. Ik lijk misschien wel een dromerig type, maar ik ben constant bezig met wat er om me heen gebeurt. In de trein ga ik vaak bij pratende mensen zitten, ook al weet ik dat ik me dan waarschijnlijk ga ergeren, want uiteindelijk wil ik het graag allemaal horen. Ik ben altijd met veel dingen tegelijk bezig. In mijn hoofd is het erg rusteloos. Het kost mij moeite om dingen te verwoorden. Als ik vroeger ergens mee zat, hield ik het liever voor me, omdat het al snel te ingewikkeld werd. Iets van je afschrijven, vind ik meteen zo tuttig klinken, maar toch: alles wat op die plaat staat, moest er wel allemaal uit, ja. Het gaat veel over opgroeien enzo, gewoon dingen die elk meisje meemaakt. Ik ben niet anders dan de rest. De een heeft een grote bek, de ander weet het gewoon niet, maar verlangen naar de grote liefde doen we allemaal. Alle meisjes wachten.”

Kijk jij nou ver vooruit?

“Nee, want als ik dat doe, krijg ik het meestal benauwd. Als ik weer eens een paar liedjes heb geschreven, ben ik al gauw bang dat het op is. Verder maak ik me niet echt zorgen over de toekomst, net zoals mijn vader dat nooit heeft gedaan. Hij zat in het straattheater en daarnaast had hij af en toe een baantje, maar mijn ouders hebben het altijd prima weten te redden. Van huis uit heb ik zoiets meegekregen van: we zien wel. Niet voor niets heb ik al op mijn zeventiende bewust gekozen voor de muziek. Er valt ook niet zoveel vooruit te kijken. Het zegt toch helemaal niks als ik nú zeg dat ik over vijf jaar dáár zal staan. Je moet natuurlijk wel een doel hebben. En mijn doel is zoveel mogelijk mooie dingen maken met mensen op wie ik gek ben. Daarbij wil ik niemand achterna gaan lopen, dus ik blijf goed kijken naar wat ik maak en wie ik ben.”