Rowwen Hèze - Uit de Peel getrokken

November 1991

Midden in een Europese tournee werd de drummer van Flaco Jimenez plotseling overmand door heimwee, maar hoe hij ook bier dronk, het knagende gevoel liet zich niet verdoven, zodat hem niets anders restte dan het vliegtuig terug naar San Antonio, Texas te nemen. Nu wilde het eigenaardige toeval dat die Hollandse rebellenclub in het voorprogramma niet alleen een verwilderd soort Tex-Mex speelde, sterker nog, ze deden nota bene enkele krakers uit zijn eigen repertoire en behoorlijk goed bovendien, dus voor een geschikte invaller hoefde de meesteraccordeonist niet ver te zoeken. Pas na enig heen en weer gepraat, waarbij de andere jongens in de groep hem voorhielden dat hij zo’n kans niet gauw meer zou krijgen, wist de slagwerker zich over zijn faalangst heen te zetten. De beminnelijke Chicano bespeurde echter zijn wankele zelfvertrouwen en vroeg hem voor alle zekerheid of hij het karweitje eigenlijk wel dacht aan te kunnen. Waarop deze er opeens met de nodige bravoure uitflapte: “Yeah, sure. I’m from America too.

America, Limburg, om precies te zijn, een plaatsje in de Peel, waarvan bijna niemand boven de grote rivieren ooit heeft gehoord. Ofschoon het dorp slechts om en nabij de tweeduizend inwoners telt, weet pas de derde aangeklampte wandelaar ons te vertellen hoe de naar een pastoor vernoemde straat te bereiken waar Jack Poels woont. Het rijtjeshuis van de voorman van Rowwen Hèze is die zondagmiddag het verzamelpunt voor de groep, die verder bestaat uit accordeonist William ‘Tren’ van Enckevort, trompettist Jack Haegens, gitarist Theo Joosten, bassist Jan Philipsen en drummer Martîn Rongen.

Op weg naar een geschikte lokatie voor een mooie groepsfoto worden we en passant vergast op een rondrit door het unieke plattelandschap, dat zelfs bij wie zich geen natuurliefhebber waant een onuitwisbare indruk achterlaat. Hier bestaan warempel nog onbewoonde gebieden, waarbij het vergezicht aan de horizon niet wordt verpest door hoogspanningsmasten, wat ons importstedelingen onwillekeurig lichtelijk nostalgisch stemt. “Ik ben te zeer verknocht aan deze streek om waar ook ter wereld te kunnen aarden,” zal Poels enkele uren later bekennen. “Toen ik in militaire dienst zat, werd ik zó gek van heimwee dat ik, als het had gekund, elke avond op mijn knieën naar huis toe zou zijn gekropen.”

*******

Rowwen Hèze is vernoemd naar een legendarische zonderling uit de Peel, die leefde in de vorige eeuw en een reputatie genoot als gebedsgenezer. De groep bestaat inmiddels zo’n zes jaar, maar vond pas in 1988 haar definitieve stijl met de single Bestel Mar, een cover van de Tex-Mex-kraker Anselma. Het arrangement van het nummer was onmiskenbaar ontleend aan de stuwende versie van Los Lobos, reden waarom men al gauw de veelzeggende bijnaam Los Limbos kreeg toebedeeld. Hoewel het repertoire een aanzienlijk aantal opgevoerde polka’s bevat, zouden de Americanen echter vooral op basis van hun opzwepende optredens met evenveel recht The Pogues van de Peel mogen heten.

“Die twee groepen hebben ons inderdaad het licht doen zien,” bevestigt Jack Poels, met zijn 34 jaar de senior van het zestal. “De manier waarop zij met TexMex en Ierse folk omgaan, staat duidelijk onder invloed van de rock ’n’ roll en tegelijkertijd vertoont het een onmiskenbare verwantschap met de kermismuziek in deze regio. Toen Los Lobos en The Pogues opkwamen, herinnerde ik me plotseling ook weer een interview met Ray Davies van The Kinks, waarin deze onthulde van fanfaremuziek te houden, iets wat ik zelf tot dan toe nooit openlijk had durven toegeven.”

De accordeon van de kermisorkestjes en de trompet van de fanfarekorpsen behoren tot de prominentste instrumenten van Rowwen Hèze, terwijl de ongecompliceerde hoemparitmen op hun beurt refereren aan de boerenkapellen die de dansmatinees op zondag plachten op te luisteren. Zodoende hebben de Americanen allerlei typische elementen uit de vaderlandse muziekcultuur op natuurlijke wijze weten te combineren met Angselsaksische rock ’n’ roll, waarmee ze in Nederland eigenlijk hun weerga niet kennen.

“Achteraf laat het zich allemaal makkelijk verklaren, maar eerlijk gezegd zijn al die dingen er louter intuïtief ingestopt,” zegt Poels, die het gros van de composities aandraagt. “Zo ben ik ook min of meer toevallig afgestapt van het schrijven in de Engelse taal, nadat ik jarenlang rond de carnavalstijd schlagers had gemaakt, waarvan de dialectteksten bol stonden van de kritiek die de Americanen op hun gemeentebestuur hebben. Praktisch alle popgroepen in de streek deden trouwens iets dergelijks, zodat er op den duur een soort traditie onstond om elk jaar al die liedjes op een verzamelcassette uit te brengen. Wij hebben alleen op een gegeven moment besloten er mee door te gaan, omdat zowel de mensen in de zaal als wij op het podium zich er helemaal in konden uitleven. Bovendien had ik meer intussen mee verzoend dat we toch nooit wereldberoemd zouden worden, dus konden we net zo goed lol gaan staan trappen in onze eigen achtertuin.”

*******

Rowwen Hèze geniet in het zuiden des lands inmiddels dezelfde status als Normaal in de Achterhoek en het lijkt allesbehalve onwaarschijnlijk dat de Americanen vroeg of laat ook boven de grote rivieren zullen doorbreken, althans afgaande op het wapenfeit dat ze vorig jaar de Amsterdamse Uitmarkt op stelten wisten te zetten. Zoals het op het mini-album Blieve Loepe, waarmee de groep vorig jaar officieel debuteerde, met de tong ferm in de wang heet: ‘t Is een kwestie van geduld, rustig wachten op de dag dat heel Holland Limburgs lult. Die brede erkenning in Holland laat trouwens niet in de laatste plaats vooralsnog op zich wachten, omdat de zes leden er allemaal een volledige baan op nahouden, variërend van groentenman en metselaar tot industrieel verkoper en grafisch vormgever. “‘Zo lang ik niet voor de volle honderd procent van de muziek kan leven, pieker ik er niet over beroeps te worden, want ik zie het absoluut niet zitten om, zoals in Nederland al te veel gebeurt, maar wat aan te blijven kwakkelen,” zegt Jack Poels. “We beperken ons  tot twee optredens per weekeinde, een avondje in de week repeteren we en verder reserveren we nog een dag voor radio of televisie. Zeker nu sinds kort het zaakje prima is georganiseerd, valt het er allemaal best naast te doen.”

Niettemin leek Rowwen Hèze begin dit jaar ten dode opgeschreven toen accordeonist Geert Hermkes met bloedend hart te kennen gaf dat hij de groep op termijn zou verlaten, aangezien hij zijn hobby ternauwernood meer kon combineren met zijn werk en gezin. Hij beloofde echter aan te blijven totdat zich een vervanger had aangediend, die men onverwacht snel vond via Noud  Martinali, een roemruchte accordeonbouwer uit Kronenberg. Een plaatselijke schone uit dat gehucht in de Peel werd overigens vereeuwigd op het recente album Boem, waarvan het inlegboekje is verlucht met foto’s van allerlei Americanen. “Het zijn allemaal mensen met wie de groep een of andere band heeft,” verduidelijkt Poels. “Van het mooiste meisje van het dorp tot de houder van het tankstation en, niet te vergeten, de buurman die tegenover ons oefenhok woont. ’s Zomers draagt hij altijd een Rowwen Hèze-petje en iedere keer als hij ons naar een optreden ziet vertrekken, roept hij ons enthousiast toe: ‘Steek de hel maar aan, jongens!’”

*******

Die zondagavond moet Rowwen Hèze optreden in discotheek Apollo te Helden, waar bij aankomst traditiegetrouw de vlaai in de kleedkamer klaarstaat, terwijl de ijskast tot de nok toe met pijpjes pils blijkt te zijn gevuld. Na de opmerkelijk professioneel verlopende soundcheck, die amper een halfuurtje in beslag neemt, trekken we ons met Jack Poels terug in een aanpalende ruimte. Enigszins verloren zitten we aan een tafeltje voor een heuse kiosk met als decor een trompe-l’oeil van het plaatselijke dorpsplein, welk geheel sfeervol wordt verlicht door een sterrenhemel van spots. Zo is ook het leven zelf in deze contreien niet helemaal wat het lijkt, want anders dan menige stedeling vermoedt, gaat het diep in de provincie beslist niet altijd zo zijn gangetje. Zeker gezien de grote sociale controle grijpen er onvoorstelbare excessen plaats, zij het veelal achter gesloten deuren, wat de gebeurtenissen er des te dramatischer op maakt.

“Een hoop leed blijft hier voor de buitenwereld verborgen,” beaamt Poels. “Als je al die gruwelijke verhalen over vroeger hoort, daar staat je verstand soms bij stil: incest bij de overburen, verkrachtingen in muffe boerenschuurtjes, paters die mensen bij zich lieten komen om misbruik te maken van hun zwijgzaamheid, en wat al niet meer. Het werd allemaal in die enorme doofpot gestopt en in de biechtstoel kocht men zijn zieltje terug. Je hoeft als dorpeling heus niet de wijde wereld in te trekken om het echte leven te leren kennen, net zo min als ik er letterlijk afstand van moet nemen om er met de nodige melancholie over te kunnen schrijven.”

De teksten van Poels worden gekenmerkt door een zekere weemoed, die onvervalst mag heten in de zin dat hij de werkelijkheid nimmer romantiseert. Zelfs als hij ophaalt hoe hij als jochie in pyjama op zijn tenen voor het slaapkamerraam de ondergaande zon de Peel in brand zag steken, vervalt hij niet in goedkoop jeugdsentiment. Die prachtige ballade blijkt overigens een van de weinige nummers waarin Poels couleur locale heeft aangebracht, al stelt hij terecht dat de koperen ploert ‘net zo goed boven de Hondsrug had kunnen hangen’. In één adem door noemt hij de thematiek van zijn werk ‘in hoge mate universeel’, ofschoon hij zich daarom nog niet minder manifesteert als de chroniqueur van America en omstreken.

“Mijn teksten zijn uit het leven gegrepen,” bevestigt Poels. “Ik kijk en luister goed naar mensen, vandaar dat ik er tijdens een avondje uit vaak stilletjes bij hang. Als je in een dorpskroeg naast een oude zatlap aan de hoek van de bar gaat zitten, krijg je soms meer levenswijsheid te horen dan je ooit in boeken hebt gelezen. Niet dat er nou zo veel zinnigs wordt uitgekraamd in een café, maar af en toe vang je wel eens een paar zinnen op die het hele menselijke bestaan samenvatten. Ergens zijn het van die waarheden als koeien, maar mensen blijken zich er niettemin aan op te kunnen trekken. Zo’n gedichtje van Heere Heeresma: O kostelijke eerlijkheid / Die in u gelooft wordt bevrijd / En gaat nog slechts de rechte wegen / Met steeds de wind sterk tegen - dat is het leven in een notendop en daar put ik de nodige inspiratie uit.” Met als resultaat fraaie aforismen als Een goed mens blijft altijd leven en Alle verlangen en spijt vervagen met de tijd.

*******

Wanneer Rowwen Hèze rond half elf het podium betreedt, is Disco Apollo inmiddels al lang volgestroomd met, volgens de officiële telling, liefst 1096 betalende jongeren. De Americanen worden onthaald als ware volkshelden en vanaf de eerste accordeonnoot wordt er geklapt en gedanst, terwijl men alle teksten woordelijk blijkt mee te kunnen blèren. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld is, wurmen zich obers met volle dienbladen boven het hoofd door de onstuimige massa. Geert Hermkes, de gewezen penspianist van de groep, staat er bij en kijkt er naar, een pijpje pils in de hand. “Nu zie ik het ook eens van de andere kant,” zegt hij met een ondertoon van berusting. Wij mochten zoiets hartverwarmends nog niet vaak beleven, reden waarom het niet verwonderlijk mag heten dat we vier dagen later slechts uiterst moeizaam worden meegesleept door The Pogues. Tijdens dat concert zien we Rowwen Hèze trouwens opnieuw, zij het niet op de planken als het gedoodverfde voorprogramma, maar als fanatieke fans die met grijnzende koppen staan mee te genieten.

“De droom van de muziek heeft me altijd overeind gehouden,” bekende Jack Poels die zondagavond in Helden. “Bruce Springsteen die Jersey Girl zingt voor het thuisfront in New Jersey - daar staat dan zo’n zelfde Jan Lul op het podium als al die jongens in de zaal en hij zou het tegen willekeurig welk meisje in het publiek kunnen hebben. Een grootser moment in de rock ’n’ roll ken ik niet.” Zo maakt ook Rowwen Hèze bedrieglijk ongecompliceerde liedjes over schijnbaar simpele zielen, die het bestaan nemen zoals het zich aandient, zodat hen weinig anders rest dan zich bij tijd en wijle de vergetelheid in te feesten.

“Levensgeluk tot en met maakt me altijd droevig, omdat ik er op het moment zelf al de vergankelijkheid van inzie,” zei Poels tegen het einde van ons gesprek. “Hoe ik aan die melancholie kom, zou ik met de beste wil van de wereld niet kunnen verklaren. Laatst zat ik op zolder in mijn oude teksten te snuffelen en toen stuitte ik op het volgende fragment: Have you ever seen some happy people? Well, I did and it made me sad. Als je zoiets op je zestiende of zeventiende schrijft, dat is toch niet goed, hè? Of wel soms?”