Saluut

Mei 2001

John Lee Hooker is gestorven. Eindelijk, had ik er haast bij geschreven, want voor mijn gevoel was de man al stokoud toen ik zijn muziek leerde kennen. Hij was mijn eerste bluesheld,  wat op zichzelf niets wil zeggen, want elke veertigplusser die als puber elpees van The Animals en Cuby + Blizzards kocht, kan I’m Mad Again en Hobo Blues tot op de dag van vandaag spellen. Lange en slepende nummers zijn het, opgebouwd uit een paar basisakkoorden, maar misschien daarom juist des te bezwerender. Om nog maar te zwijgen van de verhalende teksten, zonder opsmuk vertelde lotgevallen, al evenzeer te simpel voor woorden, ware het niet dat ze zo sterk tot onze romantische verbeelding spraken.

Dat we de moeizaam bemachtigde platen van Hooker zelf stiekem een beetje vonden tegenvallen, konden we overigens niet helpen, bleek later. Wisten wij veel dat het toevallig allemaal om tweederangs materiaal ging. Zijn carrière kende destijds, de tweede helft van de jaren zestig, een opleving, doordat de blanke jeugd van Europa de blues uit Amerika had ontdekt. Vooral de akoestische oervorm uit de Delta was populair, ook al lieten Britse groepen als The Rolling Stones, John Mayall’s Bluesbreakers, The Yardbirds en Them zich inspireren door de elektrische variant uit steden als Chicago, Memphis en Detroit. Hooker maakte er geen punt van om op overzeese festivals unplugged te gaan. Door schade en schande wijs geworden, wist hij immers dat pragmatisme de enige manier was om te overleven.

Geboren in 1917 in Clarksdale, Mississippi besloot John Lee Hooker als zovele bluesgenoten op zekere dag om den brode noordwaarts te trekken. Vanaf de late jaren veertig scoorde hij een decennium lang hits met inmiddels tot klassiekers uitgegroeide nummers als het zompige Boogie Chillin, het broeierige I’m In The Mood en het ijzingwekkende Serves Me Right To Suffer. Eenmaal tot de ontdekking gekomen dat de platenfirma’s praktisch al het geld van zijn successen opstreken, besloot hij voor diverse labels onder allerlei pseudoniemen werk op te gaan nemen. Vandaar dat er geen alomvattende anthologie van zijn onoverzichtelijke oeuvre bestaat.

Pas na zijn zeventigste ging het Hooker financieel voor de wind. Twaalf jaar geleden kwam een producer op het lumineuze idee hem te koppelen aan popmuzikanten als Bonnie Raitt, Carlos Santana en Los Lobos met als resultaat de bestseller The Healer. Als redacteur van het televisieprogramma All Along The Watchtower mocht ik hem indertijd ontmoeten. In het hotel naast het Haagse Congresgebouw, waar hij die zonovergoten zondag op het North Sea Jazz Festival acte de présence zou geven, kregen we hem een kwartiertje voor de camera. Er kwam bar weinig interessants uit, net zoals het optreden nauwelijks bruikbaar materiaal opleverde, zodat Harry ‘Cuby’ Muskee ons met een verhelderend relaas en een stel fraaie covers nog uit de brand heeft moeten helpen.

Aan die ontmoeting met Hooker heb ik behalve een onbeholpen gesigneerd cd-boekje een herinnering voor het leven overgehouden. Zijn entree was werkelijk onvergetelijk. Omringd door assistenten kwam hij op zijn paasbest gekleed de kleine conferentiekamer binnenschuifelen ‒ stram doch statig. Vergeleken met die goedmoedige oom van een B.B. King, laat staan al die tot schnabbelaars vervallen blueshelden van weleer, straalde Hooker de allure van een vorst uit. Iedereen aanwezig voelde de adem even stokken, om hem vervolgens als op commando welkom te heten met een beschaafd applausje. En mocht dat niet zijn gebeurd, want mijn geheugen kan me best  bedriegen, dan hadden we het eigenlijk moeten doen.