Sturgill Simpson - Hipster country
Country Goes Pop luidde begin jaren negentig het adagium van hat act Garth Brooks, en zijn onwaarschijnlijke succes zou de volksmuziek van blank Amerika voorgoed veranderen. Rolling Stone Goes Country trompetterde het tijdschrift voor gegoede babyboomers afgelopen jaar in een special issue, die gepaard ging met de lancering van een subsite over dat eens zo versmade genre. Kortom: Country Sells.
In de arenacountry van eind vorige eeuw klonken invloeden door van populistische hardrockbands als Kansas, Journey en Kiss tot popgevoelige singer-songwriters als James Taylor, Elton John en Billy Joel. Gevloek in de kerk voor wie van hardcore country hield, maar nog heilig vergeleken bij wat er tegenwoordig zoal te horen valt: metalgitaren, hiphopritmes, rapcoupletten, dancebeats en wat al niet meer, doodleuk gecombineerd met pedal steel, banjo, fiddle en mandoline. Toch worden dat soort hybride producties uit de Nashville-fabriek verslonden als cheeseburgers, zodat het genre voor de kwijnende muziekindustrie is gaan gelden als Amerika’s hoop in bange dagen. Veelzeggend genoeg ook is de best verkopende popzangeres van de laatste jaren het gewezen countrytienersterretje Taylor Swift.
Hier in Nederland krijgen we van de muzikale toestand in de Verenigde Staten alleen via via iets mee, reden waarom mij vorige zomer in Nashville een lichte verbijstering overviel bij de directe confrontatie met het fenomeen bro-country: getatoeëerde en afgetrainde dertigplussers die in hun instant-hits en bijbehorende clips als overjarige studenten de bloemetjes buiten zetten met al te veel pijpjes pils en rondborstige meiden in naveltopjes en hotpants. Al die feestnummers van toffe gasten als Luke Bryan, Blake Shelton en Florida Georgia Line lijkens trouwens wel gemodelleerd naar Friends In Low Places, de gigakraker van Garth Brooks. En zoals in diens gloriedagen de onvolprezen Buddy Miller via de achterdeur binnenkwam, zo debuteerde twee jaar terug al even onopvallend een zekere Sturgill Simpson.
“Nou, maak je borst maar nat. Je valt er in deze tijd van het jaar zowat flauw van de hitte,” zegt diezelfde Sturgill Simpson, kaarsrecht zittend op een oncomfortabel bankje aan een Amsterdamse gracht achter de Paradiso, waar hij die snikhete vooravond in de aardig gevulde bovenzaal zal optreden. Twee zondagen later cruisen we door de hipstergemeente East Nashville, hét toevluchtsoord voor indiecountrymuzikanten. “Tien jaar geleden viel er nog totaal niets te beleven. Eenzaam en verloren zat ik avond aan avond op mijn sjofele appartement aan de fles. Na negen maanden was het de hoogste tijd om een veilig heenkomen te zoeken,” vertelt Simpson. “Ik vond werk als rangeerder bij een spoorwegwerf in Salt Lake City, de stad waar ik als militair was gestationneerd vóór mijn uitzending naar Japan. Toen mijn opa ernstig ziek werd, ben ik teruggekeerd naar Lexington, om hem en mijn oma bij te staan. In die periode heb ik ook mijn vrouw leren kennen.”
Grootvader knapte wonderwel op en Simpson kon weer aan de slag bij Union Pacific Railroad, zij het ditmaal op het hectische kantoor, waar de stress hem binnen de kortste keren opbrak. “Om mezelf af te reageren pakte ik voor het eerst sinds tijden mijn gitaar weer op. Het ene na het andere liedje rolde er zo uit. Op een gegeven moment liet mijn vrouw zich ontvallen: ‘Weet je, dit klinkt helemaal niet beroerd. Misschien moet je toch eens proberen of je er niet je brood mee kunt verdienen.’ Gek genoeg was dat nog nooit bij me opgekomen. Bij ons in Kentucky maakt iedereen muziek, maar dan louter voor z’n plezier.” Zo verkaste het stel vijf jaar terug naar Nashville, waar Simpson enige aandacht wist te trekken met zijn rockabillybluegrasstrio Sunday Valley, om vervolgens onder eigen naam door te zetten. Op High Mountain Top, vernoemd naar een kerkhof in zijn geboorteplaats in de steenkolenstreek van Kentucky, klonk hij als een reïncarnatie van countryrebel Waylon Jennings. “Ja, dat zei zijn zoon Shooter ook, dus wil ik dat best wel aannemen, maar zelf hoor ik het echt niet.”
Eenmaal op gang zette Sturgill Simpson er flink de vaart in. Welgeteld elf maanden na zijn debuutalbum verscheen vorig jaar Metamodern Sounds In Country Music, samen met zijn groep in amper vier dagen tijd opgenomen voor het schamele bedrag van vierduizend dollar. Pièce de résistance is het naar de zeven minuten sluipende It Ain’t All Flowers, dat met hallucinerende geluidseffecten en psychedelische passages klinkt als nooit eerder gehoorde acid country uit het universum van Jimi Hendrix. “Er zijn nog wel wat sonische muren te slechten, zeker in de countrymuziek, dus producer David Cobb mocht zich van mij gerust uitleven met zijn analoge apparatuur. Het moest klinken alsof je tien gram paddo’s achter de kiezen hebt.” Waarbij hij terdege besefte dat zulke kunstenaarsfratsen weleens zijn prille carrière konden verwoesten. Inmiddels heeft Simpson een Grammy-nominatie plus een vet platencontract op zak.
Als vader van een babyzoon weet hij zich op zijn 37ste zo langzamerhand wel verlost van zijn laatste existentialistische dilemma’s. Dikke pillen over kosmologie, theologie en fysica moesten hem de nodige inspiratie verschaffen voor Metamodern Sounds In Country Music, volgens eigen zeggen een conceptalbum over sociaal bewustzijn. “Eigenlijk is het een esoterisch pleidooi voor empathie, gebaseerd op persoonlijke ervaringen en observaties. Vaak blijken mensen helemaal niet zo kwaad als het misschien lijkt. Ze ontberen alleen medeleven. Ik hoef maar naar mezelf te kijken: ik was een negatief en verbolgen iemand met zelfdestructieve neigingen, tot de dag dat de liefde mij vond.” Of zoals Sturgill Simpson het zingt: Marijuana, LSD, psilocybin, DMT, they all changed the way I see, but love’s the only thing that ever saved my life.