Circusdirecteur

November 2016

Wat schiet ons oudere popliefhebbers als eerste te binnen wanneer we de naam Leon Russell horen? Wat anders dan het beeld van die leptosome pianist met zijn schouderbladlange haren, cilinderhoed en T-shirt met opschrift Holy Trinity, die na een korte break met geheven linkerarm ‘one, two, three, four’ schreeuwt, waarop Joe Cocker en de hele bubs een spetterend slot breien aan Cry Me A River. We zagen het op Toppop, dat opzwepende nummer uit de concertfilm Mad Dogs & Englishmen, de registratie van een Amerikaanse tournee van 48 shows in 52 steden in 65 dagen in de lente van 1970. Na zijn monumentale Woodstock-optreden was de Britse soulrocker tijdens een razende achtbaanrit van lieverlede dolgedraaid, om aan de vooravond van die slopende trektocht zijn Grease Band te ontslaan. Enter Leon Russell, de producer van diens titelloze tweede album met het uitroepteken achter de naam, waarop ook de modale wereldhit Delta Lady, een ode aan Rita Coolidge, toen nog net een anonieme, zij het drukbezette achtergrondzangeres. Goed, hij dus ronselde een elftal muzikanten en formeerde een tienkoppig koor met in zijn achterhoofd een wervelende rockrevue zonder weerga.

Als de circusdirecteur van Mad Dogs & Englishmen speelde hij zich in de kijker, Claude Russell Bridges, geboren in 1942 te Lawton, Oklahoma, al op zijn veertiende dankzij een vals persoonsbewijs spelend in nachtclubs in het verderop gelegen Tulsa, koud twee jaar later zijn heil zoekend in Los Angeles, alwaar hij eerst gitaarles nam bij James Burton en later als lid van The Wrecking Crew, de geuzennaam van een club sessiekrachten voor al uw muzikale wensen, veelvuldig werd ingehuurd door überproducer Phil Spector in diens gloriedagen. Zijn eigen gouden jaren begonnen bij Delaney & Bonnie Bramlett, een hippiestel dat eind jaren zestig op ongekende wijze soul, blues, gospel en country met rock vermengde, daarbij swingend begeleid door hun Friends, een wisselend gezelschap waartoe plotsklaps ook de Britse gitaargod Eric Clapton bleek te behoren evenals George Harrison, die hem prompt vroeg voor The Concert For Bangla Desh met als surprise guest Bob Dylan – wat me weer doet denken aan Watching The River Flow, die geweldige single van His Bobness onder leiding van, zoals men hem om duistere reden inmiddels placht te noemen, The Master Of Space And Time.

Tussen alle bedrijven door begon Leon Russell begin jaren zeventig met het maken van soloplaten, stilistisch geworteld in The Deep South. Carney, nummer drie, is verreweg het origineelst, het titelloze debuut de absolute klassieker, niet alleen vanwege Delta Lady, maar vooral om A Song For You, een regelrechte immergroen, opgenomen door onder vele anderen Andy Williams, de Carpenters, Willie Nelson, Ray Charles en Amy Winehouse. Met het sympathieke coveralbum Hank Wilson’s Back Vol. I kroop hij ongeacht een gravelstem van jewelste in de huid van een quasi gereïncarneerde countryster, een alter ego waar hij gedurende tal van magere jaren nog het nodige profijt van zou trekken. Begin dit decennium haalde fan voor het leven Elton John hem weer voor het voetlicht met de nostalgisch angehauchte duetplaat The Union, een onverwacht commercieel succes, vandaar vier jaar later Life Journey, waarop hij zich uitleefde in klassiekers van diverse pluimage. Een zware hartoperatie van de zomer leek hem er niet onder te hebben gekregen, want voor begin volgend jaar stond er een tournee in de planning, dus het was best onverwacht dat hij van de week ontsliep in zijn slaap. Leon Russell, 74 jaar. Onvoorstelbaar oud, vond ik nog niet eens zo bijster lang geleden. Maar ja, dat was toen en dit is nu.