Daniël Lohues - Allenig

Februari 2013

Koken, dat mag hij ook graag doen. Zo bereidt hij voor zichzelf wel eens een diner van vier, soms vijf gangen. Zit hij daar thuis op het Drentse platteland moederziel alleen aan die grote tafel. “Mooie wijn erbij, kaarslicht, Mozart op, rustig aan.” Naast zich binnen handbereik pen en papier, zodat hij tijdens het eten tenminste niet naar zijn computer hoeft te lopen, mocht hem iets te binnen schieten. Want de muziek, die gaat altijd maar door bij Daniël Lohues.

Zijn productiviteit mag gerust ontzagwekkend heten. De afgelopen acht jaar maakte hij onder eigen naam zeven platen met een gemiddelde van vijftien liedjes, het decennium daarvoor met Skik vijf albums plus op elk van de zeventien singles minstens één bonusnummer, gevolgd door een tweeluik van zijn Amerikaans-Nederlandse project The Lousiana Blues Club. Tussen de bedrijven door ontfermde hij zich over ‘oom’ Harry Muskee om Cuby + Blizzards met Cats Lost aan een gouden comeback te helpen, terwijl Rob de Nijs zich met het door hem in elkaar gestoken Eindelijk Vrij zo trots als een pauw toonde. Om alle overige klusjes, waaronder een wekelijkse column in het Dagblad van het Noorden, nog maar niet op te sommen.

Aan inspiratie kennelijk nooit gebrek. Voor Ericana, zijn nieuwste album en even prachtig als de titel doet hopen, bulkte hij zelfs van het materiaal. “De eerste grove schifting was makkelijk: de kleinkunstliedjes op een aparte stapel leggen. Ik had zin om nog eens een onvervalste popplaat te maken. Daarbij wilde ik eindelijk wel weer een keertje elektrische gitaar spelen. En ik mag graag soleren, iets wat ik ook al een hele tijd niet meer had gedaan. Ik had een Telecaster weten te bemachtigen, zo eentje die George Harrison voor Let It Be gebruikte. Die klinkt, jongen, ik dacht: die gaat er gewoon op.”

De opnamen vonden plaats bij hem thuis in Erica, in navolging van Bob Dylan & The Band in Big Pink en The Rolling Stones in Villa Nellcôte. “Ik had namelijk na lange tijd The Basement Tapes en Exile On Main St. opnieuw beluisterd.” Goed en wel bezig besloot hij nog een stap verder te gaan, daartoe aangezet door zijn eigen liedje Anders Wa’j Der Nou Ja Wel waarin sprake is van samen plaaties draaien bij de kachel. “Het leek me wel grappig om de invloeden van zo’n avond luisteren terug te laten horen. Vandaar dat er in de arrangementen elementen verwerkt zitten van The Beatles, Pink Floyd, Prince en Neil Young, om er een paar te noemen. Zo ben ik aan de gang gegaan, maar vervolgens groeit het vanzelf door en uiteindelijk wordt het dan toch iets eigens.” Ergo: Ericana.

Ericana? Americana op zijn Drents, bedoelt hij daar natuurlijk mee. Wat iets te simpel gedacht blijkt. “Op een gegeven moment wou ik een pasklaar antwoord kunnen geven op de veelgestelde vraag wat voor soort muziek ik nou eigenlijk speel, want het gaat bij mij van folk naar blues naar kleinkunst en zo verder en weer terug. Ik maak graag iets in een bepaalde stijl, zo ben ik nu eenmaal. Daarbij ben ik wel streng in de leer, net als met koken. Het mag geen ratjetoe worden, dat vind ik gewoon naar. Bij Indonesische gerechten bijvoorbeeld komt er bij mij geen bouillonblokje aan te pas, want dat is getrokken met tijm en peterselie en die kruiden horen niet in die keuken thuis. Afgezien daarvan haat ik bouillonblokjes.”

Blijft de vraag: wie is de echte Daniël Lohues? Of preciezer gesteld: wanneer is hij muzikaal het meest zichzelf? “Achter de piano, denk ik. Kijk, ik heb een heleboel muziek nauwkeurig bestudeerd. Ik ben nogal nieuwsgierig, dus ik wil precies weten hoe iets in elkaar steekt. Het is natuurlijk ook gewoon een ambacht. Neem Paul McCartney, een van mijn schrijfvoorbeelden, die schudde met On The Wings Of A Nightingale zo een lied op maat voor The Everly Brothers uit zijn mouw. De meesten beperken zich tot één ding en worden daar betrekkelijk snel erg goed in. Ik wil graag verschillende dingen naast elkaar doen en ga daarom langzaam vooruit. Maar inmiddels ben ik al zo’n twintig jaar bezig, dus ja, dan ben je op een gegeven moment wel tot iets in staat.” Om er meesmuilend aan toe te voegen: “En ik vind nu eenmaal: als je iets goed kunt, moet je je niet inhouden.”

Sinds de gloriedagen van Skik heeft hij zich instrumentaal niet meer zo uitgeleefd als op Ericana, een album waaraan de liefhebber van Amerikaanse rootsmuziek zijn hart overigens wel degelijk kan ophalen. In strikte zin waren de beide voorgangers Hout Moet en Gunder ook al geen soloplaten meer, zij het dat ze nog wel de instrumentale soberheid van het Allennig-vierluik in zich droegen. “Oorspronkelijk wilde ik om de paar jaar in mijn eentje een theaterrondje doen, maar meteen bij de eerste keer al merkte ik dat ik mijn plek had gevonden. Zo zonder beukende drums kon ik opeens echt zingen en de mensen konden me eindelijk goed verstaan. Skik is nooit meer bij elkaar gekomen, al zijn we ook nooit uit elkaar gegaan.”

Een spetterende showcase op Noorderslag, de zegen van Huub van der Lubbe, die Skik op sleeptouw nam als voorprogramma van De Dijk, een radiohit met Op Fietse en hun kostje was gekost. Wat eigenlijk ook moeilijk anders kon, want Daniël Lohues en zijn makkers – bassist Maarten van der Helm, drummer Marlen Davers en, met ingang van album nummer vier, gitarist Marco Geerdink – stonden garant voor rock en lol, waar zelfs het grootste stuk chagrijn van opvrolijkte. “Als jonge muzikanten mij vragen hoe je voor veel optredens kan zorgen, overigens niet nadat ze eerst hebben geïnformeerd hoe ik dat nou met de belastingaangifte doe, antwoord ik altijd: stad voor stad platspelen. Die regel heb ik van Bruce Springsteen onthouden: city by city. Als je dat lukt, blijven de mensen komen.”

Begin jaren nul verloren de makkers van het wild geraas langzaamaan hun onschuld. Met het wegvallen van hun manager, ‘een soort vaderfiguur’, veranderden ook de tijden, ondervonden ze. “In plaats van overtuigen, moesten we het opeens bewijzen. Dat druiste zo in tegen hoe wij met Skik waren begonnen. We zouden kijken hoe ver we kwamen en wat er onderweg allemaal gebeurde. Nou, op een gegeven moment gebeurde er van alles wat wij niet zo tof vonden. We waren bezig met allerlei dingen die we niet echt zagen zitten.” Skik werd op non-actief gesteld, eerst tot nader order, toen voor onbepaalde tijd en inmiddels tot in lengte van dagen. “Ik heb nooit het gevoel gehad dat ik de anderen in de steek heb gelaten. Helemaal in het begin hebben we tegen elkaar gezegd: zo gauw er over geld moet worden gepraat, kunnen we er beter gelijk mee stoppen.”

Voor het derde jaar op rij doorkruist hij momenteel met ‘de jongens’ – Bernard Gepken op gitaar, banjo en mandoline, Guus Strijbos achter de contrabas en geluidsman Bart Wagemakers die op Ericana het slagwerk bedient – gedurende vijf maanden stad en land voor een slordige zeventig optredens. Bij dat op zich al astronomische aantal had het trouwens niet hoeven blijven, ware het niet dat hij alleen van februari tot en met juni te boeken valt. “Dan is ik het voorlopig wel weer mooi geweest. Daarna wil ik tijd om op reis te gaan en nieuwe dingen te maken.”

Hij is een verstokte Amerikaganger. “Vorige zomer heb ik mijn achtenveertigste staat afgetikt. Ik vind het een mooi land, prachtig om te zien, dat om te beginnen. Ik houd van de manier waarop de mensen er in het leven staan. Hun vrijheidsbesef vind ik niet alleen interessant, ik herken me er ook in. Dat hun voorouders het ooit aandurfden om daar op goed geluk naar toe te trekken in de hoop er met keihard werken een nieuw bestaan op te bouwen, die mentaliteit zit er tot op de dag van vandaag in. Amerikanen laten zich niet zo gauw uit het veld slaan. Shit happens. En ze helpen mekaar goed binnen een kleine gemeenschap. Ze zijn helemaal niet zo asociaal als men hier meent te weten. Dat iemand uit North Dakota liever niet wil bijdragen aan de ziektekosten van een cola slurpende diabetespatiënt uit Mississippi is heus niet zo’n typisch Amerikaans verschijnsel als je bijvoorbeeld bedenkt hoe wij hier ons opstellen tegenover Griekenland. Zo kun je over en weer aan het weerleggen blijven, maar ik geloof zeker dat een Afro-Amerikaan tegenwoordig beter af is dan een Marokkaan in Nederland.”

Ja, ik kom terugge as ’n echte man en ik loat achter waor ik zo goed zunder kan, heet het op Ericana in Onderweg Naor Idaho, de fantastische opener die begint in de trant van Desperado van de Eagles om zich vervolgens te ontplooien à la The Band ten tijde van Cahoots. Dat hij met volle kracht dun mus wa’k besleuten had, zoals hij zich op de terugweg naar Erica had voorgenomen, wilde alleen niet zo lukken: zie mij hier ’s ploeteren, zie mij ’s in de modder staon. Zo moedeloos laat hij zich toch zelden of nooit kennen, al toont hij zich even verderop weer de aartsoptimist in het veelzeggend getitelde Wat Niet Kan Is Nog Nooit Gebeurd, waarin hij als het ware aan de haal gaat met de countryrock van Neil Young. Voor zijn doen staan er op Ericana trouwens opvallend veel liedjes over liefzeer. “Het afgelopen jaar had ik behoorlijk wat perikelen op dat gebied, vandaar. Voor de rest had ik als gewoonlijk niet zo gek veel te klagen.”

Eigenlijk zijn al die platen van hem dagboeken. Hij schrijft doorlopend liedjes, vooral als hij zich even niet zo geweldig voelt. “Voor mij is dat een manier om er mee om te gaan, er komt mooie muziek van en, naar ik heb begrepen, andere mensen worden er soms op een bepaalde manier mee geholpen.” Wat Niet Kan Is Nog Nooit Gebeurd is dan ook niet de enige titel als een wandtegeltjeswijsheid, want wat te denken van: Pries De Dag Nie Veur ’t Aobend Is, Angst Is Mar Veur Eben, Spiet Is Veur Altied, Nooit Stoppen Met Proberen, Niet Alle Dwalers Bennen Verdwaald, A’j Joe Verkleden As Schaop, Kommen De Wolven Joe Nao en, de laatste doch niet de minste, Allennig Moe’j ’t Ok Kunnen.

Wie weet is Daniël Lohues, veertigplusser en sinds kort getooid met een woeste baard, uiteindelijk wel een Einzelgänger. Hoe pathetisch het misschien ook mag klinken: wie de muze wil dienen, moet zichzelf opofferen. “Voor de muziek heb ik bijna alles over, als het al niet alles is. Alle keuzes maak ik voor de muziek, ook de nare beslissingen,” beaamt hij. “Mijn leven gaat gepaard met een zekere eenzaamheid, ja, dat wil ik ruiterlijk toegeven. Bij sommige mensen ketst alles af, bij mij komt alles keihard binnen. Daarom woon ik ook op het platteland, anders vind ik de rust niet om het allemaal te verwerken. Ik moet de boel op orde hebben, want ik wil die platen maken. Als ik die muziek niet kan denken, word ik echt ongelukkig. Ik heb er namelijk een handje van om ongelukkig te worden, maar ik weet het iedere keer weer net vóór te zijn. En dat wil ik graag zo houden.”