Daniel Romano - The King of Mosey

Juni 2014

Met zijn druipsnor en western outfit doet hij onwillekeurig denken aan de nepcowboy van het gay disco sextet Village People, terwijl ook de plaattitel Come Cry With Me wijst op een melige country ’n’ western-parodie. Het even vette als snijdende pedal steel-intro lijkt dat vermoeden gelijk bij het eerste nummer te ontzenuwen, wat luttele seconden later wordt bevestigd wanneer Daniel Romano zijn melodieuze bariton laat weerklinken. Zo diende deze Canadese multi-instrumentalist zich eind vorig jaar met zijn derde album ook over de grenzen aan als een onvervalste neo-traditionalist in de hard sentimentele crooner-stijl van George Jones. Schaamteloos schmierend zingt hij de tranen in het bier, daarbij welluidend ondersteund door een gemengd koortje, waaruit vriendin Misha Bower naar voren mag treden voor een smartelijk duet. Naast een semi-parlando nummer in de trant van Johnny Cash en een handvol midtempo liedjes in de geest van Hank Williams brengt hij vooral hartverscheurende ballades, afgerond met een moederziel alleen gebrachte dagsluiter over hoe er altijd wel ergens ter wereld een nieuwe liefde rondloopt. Met Come Cry With Me dook er voor het eerst sinds tijden weer eens een country-album op in diverse eindejaarslijstjes van de verzamelde Nederlandse smaakmakers, al zal daar een zeker vermoeden van camp ongetwijfeld toe hebben bijdragen. Zelf neemt Daniel Romano (29) zijn muziek bloedserieus, maar net als Eric Clapton in diens gloriedagen speelt hij er wel lustig met zijn uiterlijk op los. Hoe staat het as we speak bijvoorbeeld met zijn snor? “Oh, die is er inmiddels af,” klinkt het door de telefoon met op de achtergrond het gekwinkeleer van vogels. “Ik ga nou alweer een tijdje gladgeschoren door het leven.”

Wat is het eerste countryliedje dat je je kunt herinneren?

“Waarschijnlijk Soldier’s Last Letter, in de versie van Ernest Tubb, uitgevoerd door mijn grootvader. Hij was een groot countryliefhebber en kende een heleboel liedjes uit de jaren twintig en dertig van buiten. Nummers die ik nu aan het herontdekken ben, maar mij toen ook al aanspraken, omdat ik als kind die teksten makkelijk kon volgen. Als hij zong leek het net alsof hij me verhaaltjes voorlas.”

En wat voor soort muziek hoorde je thuis?

“Een reïncarnatie van die stijl. Mijn vader had een wat eclectischere smaak. Hij draaide vooral The Byrds, The Flying Burrito Brothers, Dan Fogelberg en dat soort mensen, dat wat in de jaren zestig en zeventig countryrock heette. Zelf weet ik die stijl ook wel te appreciëren, in die zin dat ik volkomen begrijp waar die mensen mee bezig waren, maar het is toch tweede generatie, net zoals ik. Ik hoor liever de eerste versie.”

Was country ook de eerste muziek die je leerde spelen?

“Nee, ik was een punkrocker. Mijn allereerste plaat was de eerste van de Ramones, The Clash of de Sex Pistols, dat weet ik niet precies meer. Met die Grote Drie begon het voor mij in ieder geval. Kort daarop kreeg je natuurlijk die Amerikaanse hardcore punkbands, Black Flag voorop.”

Wat trok je zo aan in punk?

“Ik had nog nooit eerder iets dergelijks gehoord, dat om te beginnen. Het klonk gewoon overrompelend. En er zat een zekere overeenkomst met countrymuziek in, besefte ik later. Er is geen enkele sprake van een Hollywood-achtige glorificatie van wat voor scenario dan ook.”

Wanneer begon je zelf met muziek maken?

“Echt serieus werd het pas toen ik op de middelbare school bij een band kon komen spelen. Ik begon als gitarist, een tijdje later stapte de zanger op en ik mocht zijn plaats innemen. We traden elke donderdagavond op, en af en toe ook buiten de stad, altijd binnen een straal van twee uur rijden.”

Over welke stad heb je het dan? Toronto?

“Niet helemaal. Een plaats noordelijker, Richville, tussen de grote meren, daar waar ik nog steeds woon.”

En die band, was dat al Attack In Black?

“Nee, een voorloper. Onze band trad vaak samen met een andere band op en op een gegeven moment gingen die twee bands in elkaar op. Dat werd Attack In Black.”

Wat voor muziek maakten jullie?

“Een soort post-hardcore, denk ik. Het was in ieder geval snel en hard.”

Dat ontwikkelde zich tot een soort rootsrock, is het niet?

“Zo zou je het kunnen noemen, ja.”

Jullie waren best succesvol, toch?

“In de zeven jaar van ons bestaan hebben we drie albums gemaakt en behoorlijk vaak Canada doorkruist. Het zat ons alleen niet mee met de platenlabels, dus we kwamen op een gegeven moment geen stap verder meer. En wil je als Canadese band de moed erin blijven houden, dan moet je na verloop van tijd de grens over. Toen onze carrière stagneerde, had ik geen zin nog langer de kar te trekken. Ik beperkte mijn ambities tot wat ik wél nog leuk vond: muziek maken.”

Ging je meteen na Attack In Black van start met Daniel, Fred & Julie?

“Eigenlijk was dat meer een excuus om een plaat te maken met twee vrienden met wie ik nog nooit eerder had samengespeeld. We deden vooral folktraditionals, en die hebben me er toe aangezet zelf ook iets in die stijl te gaan schrijven. Dat bleek me verrassend goed af te gaan. Toen wist ik eindelijk in welke richting ik het moest zoeken. En zo ontstond het project waar ik me momenteel mee bezighoud.”

Julie Miller vertelde eens dat ze zo enorm veel lol beleefde aan het schrijven van smartelijke countryliedjes, vooral vanwege dat typische idioom.

“Klopt. Dat taalgebruik en al die woordspelingen maken het echt leuk om te doen. Om nog maar te zwijgen van het verzinnen van melodramatische verhalen. Het is pure fictie die uit het leven gegrepen lijkt, althans, dat is het doel.”

Zo worden ze tegenwoordig amper meer gemaakt.

“Dat soort teksten is aan de mensen van nu kennelijk niet besteed, nee. Alhoewel? Een jaar of drie terug had je die hit van Britney Spears met de regel If I said I want your body, would you hold it against me?Dat geeft de burger wel moed. Iemand heeft die zin toch maar mooi geschreven.”

De meeste neoklassieke country is honky tonk. Jij bent meer van de school George Jones.

“Hij is mijn enige muzikale held en idool. Het meest verschrikkelijke liedje wist hij nog verbluffend te vertolken. Niemand kon zo prachtig hartverscheurend ballades zingen als hij. Sowieso zet ik alles wat muziek betreft af tegen hem. George Jones is mijn maatstaf.”

Op je platen speel je bijna alle instrumenten zelf, zelfs de drums.

“Technisch gesproken was het drumstel mijn eerste instrument, vandaar. In de loop van de jaren heb ik mijzelf nog allerlei andere dingen aangeleerd, allemaal uit geldnood geboren. Hoe je een plaat moet opnemen bijvoorbeeld en het ontwerpen van cd-hoesjes en affiches.”

En leerbewerken, zoals op je website is te zien.

“Dat kwam er min of meer toevallig bij. Behalve van prachtig geborduurde westernkostuums houd ik ook van mooi bewerkte gitaarriemen met letters en motieven, zoals je die vaak bij country-artiesten ziet. Op een goede dag besloot ik het gewoon eens een keertje zelf te proberen en toen mij dat verrassend aardig bleek af te gaan werd ik er gelijk heel fanatiek in. Hoe meer verschillende dingen je kunt, hoe beter je de eindjes aan elkaar kunt knopen. Oh ja, en ik werk gewoonlijk ook nog één dag in de week op de boerderij.”

Heb je trouwens al getourd in Amerika?

“We hebben daar behoorlijk wat opgetreden met Come Cry With Me, ja. De ene avond stonden we in een theaterachtige zaal, de andere in een ordinaire kroeg, afhankelijk van de regio. Als Canadees is het behoorlijk moeilijk om er tussen te komen, maar met een Amerikaans label achter me heb ik goede hoop. Er is daar wel een markt voor mij.”

Hoezo noem je jezelf The King Of Mosey?

“Zo noem ik mezelf niet, zo wórd ik genoemd. De term mosey komt wel van mij. Het is een nieuw woord voor iets waarvoor geen woord meer bestaat. Neem countrymuziek. Als ik tegen iemand zeg dat ik countrymuziek maak, dan verstaat diegene daar negen van de tien keer iets heel anders onder dan ik. Zo iemand denkt dan aan Tim McGraw en niet aan George Jones. Dus moest countrymuziek een nieuwe naam krijgen, vond ik, vandaar dat ik het woord mosey verzon. Prompt doopte iemand mij toen The King Of Mosey. Zo blijkt maar dat het helemaal niet zo moeilijk is om ergens koning van te worden.”