Elvis Costello - Plicht en geweten

Februari 1989

Het popjaar is spectaculair begonnen, want na Lou Reed met New York heeft nu ook Elvis Costello een magnum opus afgeleverd. Zijn  nieuwe plaat Spike duurt ruim een uur, waarin een keur aan min of meer traditionele stijlen de revue passeert, variërend van pop en folk tot rhythm ’n’ blues en zelfs jazz. Zodoende versterkt hij zijn status als misschien wel de meest getalenteerde componist die de Britse new wave van de late jaren zeventig heeft voortgebracht. Daarnaast profileert Declan Patrick MacManus (34), zoals hij officieel heet, zich ditmaal voor het eerst als arrangeur, terwijl zijn teksten weer als vanouds zo vol woordunstenarij zitten dat het naar de betekenis vaak gissen blijft. En dit alles wordt de ondertitel toegeschreven aan The Beloved Entertainer, die zich op de hoes bovendien laat afbeelden als een paljas met twee gezichten.

Ter promotie van Spike trok Costello een paar weken door Europa, waarbij hij met ijzeren discipline van de late morgen tot de vroege avond vertegenwoordigers van pers, radio en televisie te woord stond. Zo werden wij die ochtend even over half elf reeds als tweede ontvangen. Van zijn reputatie als paranoïde artiest die bij het minste of geringste uit zijn slof schiet, viel niets te merken, integendeel, hij praatte honderduit en vaak hoefde er niet eens een vraag te worden gesteld om van het een op het ander te komen. Op bed lag ‘darling monster’ Cait O’Riordan, de voormalige bassiste van The Pogues en zijn huidige levensgezellin, stilletjes mee te luisteren.

De titel Spike associeer je onmiddellijk met Spike Jones, maar onmiskenbare muzikale referenties zijn er niet te bespeuren. Vervolgens ga je de titel letterlijk opvallen, vooral omdar de vorm van de I sterk lijkt op die van een spijker.

“De spijker op zijn kop! In eerste instantie is het album inderdaad genoemd naar Spike Jones. Zoals bekend kenmerkt diens muziek zich onder meer door allerlei grappige bijgeluiden, en toen ik op een avond de opnamen van Spike voor de zoveelste keer weer beluisterde vond ik de percussie in sommige stukken daar wel op lijken. Later bleek het om details te gaan die derden zelden opvallen, maar als je in de studio aan het werk bent hoor je alles zo ontzettend vaak, dat je op een gegeven moment door de bomen het bos niet meer ziet. Het hoesontwerp lag echter al klaar en ik vond de combinatie van de naam met de afbeelding en de bijnaam wel geestig. Pats! Spike, The Beloved Entertainer ramt een spijker in je kop. Het is een suggestief verband, net als in het geval van Kellogg’s Cornflakes, waar het haantje op de doos niet slaat op het product zelf, maar verwijst naar het feit dat hoenderen vroeg van stok gaan, het tijdstip van de dag waarop men die maïsvlokken geacht wordt te eten.”

Spike is zonder meer je meest ambitieuze album tot nu toe.

“Elke laatste plaat is mijn meest ambitieuze. Wel heb ik nooit eerder zo veel aandacht besteed aan instrumentale details, wat betekent dat ik weloverwogener dan te doen gebruikelijk te werk ben gegaan. Elk detail moest immers op zijn functionaliteit worden beoordeeld, het diende in dienst te staan van het liedje en niet een bewijs te vormen voor mijn vindingrijkheid. Die ingewikkelde arrangementen vergden de nodige voorbereiding, ook al omdat ze uitgevoerd zouden worden door muzikanten op wie ik veelal voor het eerst een beroep deed. Ik moest hen alles wat ik wilde precies uitleggen, anders wisten ze gewoon niet wat er van hen werd verwacht. Ik kon niet terugvallen op The Attractions, die mij haast instinctief aanvoelen en bij wie ik het toeval niet hoef uit te sluiten.”

Hadden ze er geen moeite mee dat ze na King Of America voor de tweede maal op rij buitenspel werden gezet?

“Het gros van het materiaal leende zich er nu eenmaal niet voor om door hen te worden uitgevoerd. Ze zouden aanvankelijk op een viertal stukken meespelen, maar Steve Nieve voelde er niets voor om als sessiemuzikant te worden ingeschakeld, hij wilde alles of niets. Hij beschouwt Elvis Costello & The Attractions nog steeds als een hechte groep, die in mijn ogen bestaat uit vier individuen.”

Bij het teruglezen van oude interviews viel me op dat je over de albums uit je middenperiode bij herhaling opmerkte dat je ze zo gehaast vond overkomen.

“Dat was niet meer dan een nuchtere constatering achteraf. We speelden toentertijd zo snel, omdat we er een hectische levensstijl op nahielden. We werkten continu en gingen ons daarbij te buiten aan drugs en drank, zodat we de controle over onszelf van lieverlee verloren. En wat betreft Get Happy!! blijkt dat achteraf gezien nog gunstig te hebben uitgepakt ook. De inspiratie voor die plaat putten we namelijk uit de Stax-soul en hadden we ons niet zo opgejaagd gevoeld, dan zou het eindresultaat ongetwijfeld hebben geklonken alsof we Booker T. & The MG ‘s probeerden te imiteren. Nu bevat Get Happy!! geen pastiche maar onze variant op die vorm van rhythm ’n’ blues, al zal niemand dat zonder voorkennis opvallen, omdat specifieke stijlelementen zo goed als ontbreken. Overigens heb ik met uitzondering van Goodbye Cruel World geen enkele moeite met mijn platen. Elk album is naar plicht en geweten tot stand gekomen, dus ik hoef nergens spijt van te hebben, laat staan dat ik mezelf iets kwalijk kan nemen.”

Je hebt inmiddels met verschillende producers gewerkt. Begrijpen ze je muziek allemaal even goed?

“Ach, er valt niet bijster veel aan mijn muziek te begrijpen, het is helemaal niet zo moeilijk om te doorgronden wat ik probeer te doen. T Bone Burnett is wel iemand die je er als geen ander op kan wijzen wanneer je verstand afdwaalt van je ziel. In de studio krijg je al gauw de neiging om je te verliezen in allerlei irrelevante details. Je wordt overvallen door muzikale ideeën, die je vervolgens wilt gaan uitvoeren, terwijl ze zelden of nooit de essentie van het liedje ten goede komen. Net als in het geval van King Of America vervulde T Bone op Spike de functie van voetbalcoach, die vanaf de zijlijn op de cruciale momenten aanwijzingen toeroept.”

De meest opzienbarende medewerker aan Spike is zonder tijfel Paul McCartney. Hoe kwam het contact tussen jullie beiden eigenlijk tot stand?

“Ik kreeg een telefoontje of ik niet eens langs wilde komen om te praten over een eventuele samenwerking. We maakten een afspraak om te kijken of we het met elkaar zouden weten te vinden. Bij die gelegenheid besloten we om te beginnen samen wat liedjes te voltooien waar we al mee bezig waren. De een verleende de ander technische assistentie en al doende leerden we elkaars methode kennen, waarna we echt iets gezamenlijks konden componeren. Ook op zijn nieuwe plaat komt een aantal van onze stukken te staan. Ik vind het goede liedjes, niet in de laatste plaats omdat er een zekere spanning in zit, die werd opgeroepen door de frictie tussen ons beider muzikale opvattingen. Curieus is trouwens wel dat de dingen die door derden aan hem zullen worden toegeschreven van mij afkomstig zijn, terwijl het omgekeerde evenzeer het geval is.”

Je bent anders meer een John Lennon dan een Paul McCartney.

“Dat soort vergelijkingen vind ik nergens op slaan, want tegenover elke overeenkomst kun je meerdere verschillen stellen. Ten tijde van Imperial Bedroom ben ik zelfs in één adem genoemd met George Gershwin, hoewel ik in niets op hem lijk, afgezien dan van het feit dat ik net als hij seksueel onverzadigbaar ben.”

Maar McCartney ziet muziek hoofdzakelijk als amusement, terwijl jij net als Lennon ergens toch ook een boodschap wil overbrengen.

“Voor mij staat voorop of je iets met hart en ziel doet. Maar elke popmuzikant die in pamfletachtige bewoordingen een radicaal politiek of maatschappelijk standpunt verkondigt, wordt steevast voor serieuzer genomen dan iemand die een diepgevoelig liefdesliedje vertolkt. Muziek met een geëngageerde strekking blijft echter vaak steken in emotieloze ideologie. Een aantal van mijn teksten mag dan politiek getint zijn, ik schrijf altijd over mensen, ik vertel wat hen door de regering is aangedaan of wat ik daarbij voel. Vandaar bijvoorbeeld dat er in mijn oorlogsliedjes meestal soldaten figureren. Daarbij ga ik doorgaans uit van iets wat ik op de televisie zie of in de krant lees. Met uitzondering van krankzinnigen en verslaafden, die hallucineren bij het leven, moet ik het immers net als iedereen doen met de informatie die mij door de media wordt verschaft. Een artiest beschikt heus niet over betrouwbare bronnen en evenmin kent hij geheimzinnige prikkels. Iedereen bezit verbeeldingskracht, hetgeen vooral blijkt in een museum, waar geen twee mensen hetzelfde zien in willekeurig welk schilderij. En als ik mijn bril afneem, wil het wel eens gebeuren dat ik plotseling naar een heel ander kunstwerk sta te kijken. Zo lees ik soms ook woorden verkeerd en verder overkomt het me om de haverklap dat ik iets anders versta dan wat er wordt gezegd, zodat er prachtige poëtische taal ontstaat die ik dan ogenblikkelijk in mijn geheugen opsla.”

Naar eigen zeggen heb je van meet af aan een midden weg proberen te bewandelen tussen het stuitende machismo van de hard rocker en de weemakende sensitiviteit van de singer-songwriter.

“Aan heavy metal wil ik nu vandaag geen woord vuil maken, maar die Californische bekentenispopmuziek uit het begin van de jaren zeventig sprak me als tiener wel aan. Op latere leeftijd kijk je, ik althans, daar doorheen, zonder nou meteen iets te willen afdingen op de puur artistieke kwaliteiten van sommigen. Wat me tegenstaat in die teksten is de obsessie met particuliere zieleroerselen, een typisch puberale eigenschap. Al die navelstaarderij vervulde me als adolescent al met plaatsvervangende schaamte. En toch doet het eigenaardige verschijnsel zich voor dat dertigers ruim vijftien jaar na dato opnieuw vertroosting vinden bij die lamentabele singer-songwriters. In de Verenigde Staten bestaan er radiostations die zich specialiseren in nostalgische programma’s, een soort muzikale soap opera’s voor yuppies. Er wordt vooral op afgestemd door carrièremakers tegen wil en dank, van die gasten die met morele dilemma’s kampen omdat ze teveel geld verdienen dat ze bovendien niet aan de Derde Wereld geven. Vaak lijden ze ook nog onder hun slechte huwelijk, een reden temeer voor zelfmedelijden. Ze dragen peperdure Italiaanse pakken dineren bij voorkeur in Japanse restaurants. Eenmaal terug in hun luxueuze appartement eten ze hun verdriet weg met chocola, ondertussen luisterend Joni Mitchell of James Taylor.”

Jij bent lange tijd achtervolgd door het imago van de angry young man, die voor niemand mededogen kon opbrengen.

“Die typering sloeg werkelijk nergens op, maar het heeft me jaren gekost om dat misverstand te ontzenuwen. Men hoorde praktisch niets anders dan haast agressieve kracht achter de muziek en luisterde slechts met een half oor naar de teksten. Al wil ik niet ontkennen dat ik, gedreven door een zeker pragmatisme, met mijn alter ego Elvis Costello inspeelde op de tijdgeest. Ik verkoos het me op een bepaalde manier aan te passen, onder meer door al wereldwijze liedjes tot nader order niet op de plaat te zetten. Die hyperengieke voordracht was echter allesbehalve gesimuleerd, daarvoor had ik te lang op mijn kans moeten wachten. Ik stond echt op scherp, dit in tegenstelling tot al die pseudopunks voor wie muziek in wezen toch een vrijblijvende zaak was.”

Voor mij ben je altijd een vreemde eend in de bijt geweest. Tot diep in de jaren zeventig was ik namelijk een onverbeterlijke countryrock-fanaat, dus is het niet verwonderlijk dat ik punk aanvannkelijk onmuzikaal vond klinken. De eerste platen van de nieuwe lichting die ik kocht, waren de debuten van jou en Graham Parker.

“Hetgeen zich achteraf natuurlijk makkelijk laat verklaren. The Rumour van Graham bestond immers uit pubrockers die hun inspiratie deels zochten in de country ’n’ western, terwijl ik op My Aim Is True werd begeleid door Clover, een Californische countryrockgroep. Naar de geest genomen was Almost Blue met al die interpretaties van country & western-klassiekers pas een echte punkplaat. Een hemelbestormer die zich waagt aan de conservatiefste aller muzieksoorten en nog opgenomen in het hol van de leeuw ook, dat was natuurlijk helemaal uit den boze. Niet dat ik daar destijds zo bij stilstond, ik zat te zeer met mezelf in de knoop en die liedjes vertolkten mijn geestestoestand beter dan ik zelf op dat moment kon. Bovendien wilde ik enige afstand nemen van mijn werk als liedjesschrijver. Ik had mijn hitstatus verloren en zonder dat ik daar nou direct rouwig om was, moest ik er niet aan denken dat ik weleens zou kunnen eindigen als een cult hero. Vandaar dat het mij de hoogste tijd leek om mijn motieven eens te achterhalen.”

Over country ’n’ western gesproken. Weet jij misschien een verklaring hoe die muziek schaamteloos sentimenteel kan zijn zonder dat ze tegen de borst stuit?

“Daar heb ik eerlijk gezegd nog nooit over nagedacht. Ze verpakken wel alles in een verhaaltje, waarmee ze het onderwerp op een of andere manier weten te universaliseren. Los daarvan wordt het genre beoefend door de meest fantastische vocalisten, die met zulk een overtuigingskracht over alledaagse zaken zingen dat ze haast automatisch de stem van het volk worden. Daarentegen ontbreekt het de gevestigde artiesten en producers in die sector veelal aan de nodige moed om muzikale risio’s te nemen, reden waarom ze op een gegeven moment vervallen tot slaapverwekkend maniërisme. Ze proberen hun positie veilig te stellen door het publiek op zijn wenken te bedienen. Zelf ben ik er tot op heden telkens weer in geslaagd om elke nieuw album zowel stilistisch als tekstueel sterk te laten verschillen van de voorganger. Na twaalf jaar kan ik het mij onderhand dan ook permitteren om eens met een tweeluik op de proppen te komen, dus wie weet.”

Tot slot wil ik je graag een citaat voorleggen uit je eerste grote interview: "Gram Parsons, de countryrockzanger, kreeg het prima voor elkaar. Hij leverde zijn beste werk af en ging vervolgens het hoekje om. Zelf zal ik evenmin getuige zijn van mijn artistieke aftakeling, ik wil het per se niet, tegen welke prijs dan ook."

“Die woorden hoef ik voorlopig niet terug te nemen, want de eerste symptomen hebben zich nog niet aangediend. Weliswaar ken ik zo nu en dan mijn kwakkelperiodes, maar dan betreft het steevast kwaaltjes van voorbijgaande aard. Op Spike vertoont Elvis Costello nog geen enkel spoor van artistieke dementie, integendeel, hij blijkt juist in de kracht van zijn creatieve leven.”