Ernst Jansz - Onvoltooid verleden tijd

Oktober 2006

Hij behoort tot de weinige muzikanten die deel uitmaakten van twee legendarische bands. Eerst was er in de ludieke hippiedagen het folk- en bluegrasscollectief CCC Inc., waarvan een door hem samengestelde jubileumbox op stapel staat. Vervolgens schreef hij begin jaren tachtig geschiedenis met Doe Maar, wiens aanstekelijke popreggae binnenkort nieuw leven zal worden ingeblazen in een naar die groep vernoemde musical. Momenteel is Ernst Jansz (58) voor het eerst op theatertournee met de solovoorstelling Molenbeekstraat, gebaseerd op het gelijknamige album annex boek over zijn vormingsjaren.

Hoe betrouwbaar is herinnering?

“Volstrekt onbetrouwbaar. Maar dat is helemaal niet erg, als je het maar weet van jezelf. Omdat het zo’n intiem boek is, heb ik het van tevoren laten lezen aan de vriendinnen die er in voorkomen. Wat vonden ze ervan? Moest ik iets veranderen? Wilden ze misschien een andere naam? Mocht ik dit eigenlijk wel uitbrengen? Niemand had er problemen mee, maar ik kreeg ook steevast terug: het is alleen héél anders gebeurd. Soms was het zelfs helemáál niet gebeurd. Maar voor mij is alles in dat boek wel degelijk gebeurd. Ik ben nu eenmaal iemand die eerder gevoelsmatige dan feitelijke herinneringen heeft. Wel heb ik een gruwelijke hekel aan biografische films, waar ze de helft erbij hebben verzonnen om het romantischer te maken. Dat vind ik verschrikkelijke geschiedvervalsing. Ik probeer daarom altijd zo veel mogelijk naar de feiten te denken en te schrijven. Dat me dat niet al te best afgaat, is iets anders. Wat ik dan overhou, is mijn eigen beleving van de werkelijkheid. En op zichzelf is dat genoeg voor mij.”

Het is een zeldzaam openhartig boek. Heb je je nooit afgevraagd of je eigenlijk wel wilde dat wildvreemden dit allemaal te weten zouden komen?

“Niet tijdens het schrijven zelf, het was pas een tweede gedachte. Toen het boek eenmaal af was, heb ik het behalve aan die vriendinnen ook aan diverse vrienden en mijn zus laten lezen met de vraag: kan ik dit zo wel de wereld insturen? Ik ben heel secuur met hun commentaren omgegaan en nu hoop ik er verder maar het beste van. In ieder geval heb ik wel, net als in mijn liedjes, geprobeerd mijn eigen probleempjes in een breder kader te zetten. Tegelijkertijd heb ik het er ook weer niet al te dik bovenop willen leggen, zodat een heleboel mensen dat er waarschijnlijk niet uit zullen halen. Het is een gok, helemaal veilig voel ik me er niet bij. Toch moest ik dit boek gewoon schrijven. Ik wilde voor mijzelf ontdekken hoe ik geworden ben zoals ik ben. En ik wou af van mijn verleden, ik wil eindelijk eens leven in het hier en nu.”

Zou je kunnen zeggen dat de ziekte van je moeder het Molenbeekstraat-project in gang heeft gezet?

“Wat betreft het boek wel. Ik had al een aantal nummers voor de plaat liggen en het oorspronkelijk idee was om daar uiteindelijk iets bij te schrijven over hoe ze waren ontstaan. Dat ik zo makkelijk en gretig in het verleden duik, ligt ook wel ik mijn persoon, denk ik. Bovendien drong het pas op vrij late leeftijd tot mij door dat ik Indisch was, wat natuurlijk aanleiding gaf tot enorm veel speculaties. Vandaar dat ik die zoektocht naar de plek van herkomst, die ooit verlaten is en nooit meer is bezocht, redelijk begrijpelijk vind.Ik ben een romanticus, in die zin dat ik de neiging heb om een ideale wereld te scheppen, dus het lag voor de hand om die in Indonesië te leggen. De eerste keer dat ik er was, dacht ik: wat een geluk dat ik hier niet woon, ik zou niet weten wat ik hier zou moeten. Kortom: jongeman, niet zeuren, je bent in Nederland geboren en daar hoor je thuis, ga daar nou maar eens voortaan van uit.”

Over het scheppen van een ideaalwereld gesproken: speelde dat ook mee toen jullie met CCC in de Peel een commune gingen stichten?

“Nou, het was een combinatie van factoren. In eerste instantie zochten we een ruimte waar we ongestoord konden repeteren, maar die bleek in Amsterdam niet te vinden. Zo raakten we gaandeweg steeds verder van de stad verwijderd en bij toeval zijn we uiteindelijk in de Peel beland. Het lag natuurlijk ook in de geest van tijd: de stad verruilen voor het platteland, niet meedoen aan de ratrace, terug naar de natuur en daar muziek gaan maken. Voor mij kwam het echt als een bevrijding om de stad uit te mogen, want ik heb me daar toch nooit helemaal thuis gevoeld. Ik ben opgegroeid aan de rand van Amsterdam. Waar nu de RAI staat, was toen nog land. Als kind bracht ik het grootste deel van mijn tijd daar in die wijdheid door. Ik vond het gelijk prachtig in de Peel. Niet voor niets woon ik er tot op de dag van vandaag, in diezelfde boerderij in Neerkant. Ik ben erg honkvast. In mijn hele leven ben ik maar één keer verhuisd. Dat is ook de reden waarom ik steeds afscheid moet nemen van mensen.”

Waar ging het na verloop van tijd mis met die commune?

“Ach, het was een romantisch idee, dat natuurlijk niet haalbaar bleek. Het vergt gewoon te veel van ons, omdat we zo gehecht zijn aan onze privacy en onze eigen spulletjes. Waarschijnlijk kan niemand die in de westerse wereld is opgegroeid in een commune functioneren. Persoonlijk vond ik het verschrikkelijk toen het stukliep. Ik had niets liever gewild dan dat iedereen daar was blijven wonen. De een na de ander ging terug naar de stad, maar ik kon die stap niet nemen en uiteindelijk bleef ik alleen achter. De samenhang verdween eigenlijk op het moment dat de bassist uit de band ging. Ook al kon hij niet echt spelen, hij hoorde bij ons en daarom probeerden we er samen het beste van te maken. Niemand van ons was in die tijd overigens bijzonder goed op zijn instrumenten. De kracht van CCC was ons speelplezier, dat werkte aanstekelijk in alle zalen waar we optraden. De schoonheid van de muziek lag niet zozeer in de uitvoering als wel in de idealistische manier waarop we met elkaar bezig waren. Voor mij is dat steeds de basis geweest: je moet elkaar aardig vinden en geen reserves tegenover elkaar houden, anders beleef je er geen lol aan, laat staan dat je met elkaar diep durft te gaan. Deze filosofie hou ik zelfs aan als ik in de begeleidingsband zit van bijvoorbeeld Boudewijn de Groot. Een van mijn voorwaarden is steevast: zachtjes spelen. Iedereen moet elkaar kunnen horen, anders kun je onmogelijk op elkaar reageren. Musiceren is communiceren.”

Hoe je ook wendt en keert, maar toen jij begon met Doe Maar bestond er nog geen Nederlandstalige poptraditie.

“Mij heeft dat altijd enorm gestoord, temeer omdat ik zo hecht aan tradities. Ik had Janis Joplin in het Concertgebouw in Amsterdam zien optreden en zij vertelde toen tussen de liedjes door verhaaltjes, wat ze op zo’n manier deed dat die liedjes en verhaaltjes één geheel vormden. Met CCC probeerden we iets soortgelijks, maar het bleef meestal bij vertellen waar het volgende nummer over ging, waarna we in het Engels begonnen te zingen. Ik vond dat iets armoedigs hebben. Het moest toch mogelijk zijn om in het Nederlands dezelfde dingen te bezingen als in het Engels werden bezongen. Maar die dingen kon je in je eigen taal vaak niet eens uit je mond krijgen, laat staan dat je in staat was ernaar te luisteren. Bepaalde woorden of formuleringen kon je gewoon niet in het Nederlands zingen, leek het, maar zette je er een bepaalde melodie onder, dan ging het ineens weer wel. Ik heb me altijd verbaasd over Boudewijn de Groot, die in staat is om bijna alle teksten aannemelijk te laten klinken, enkel en alleen door zijn melodielijnen. In de Rumbones ontdekte ik dat de Nederlandse taal zich heel soepel beweegt en ook makkelijk laat leiden op reggaemuziek. Dat was een geweldige openbaring en fantastisch om mee aan de slag te gaan. Maar mensen wilden daar aanvankelijk helemaal niet aan, al moet ik er meteen aan toevoegen dat ik in de begintijd van Doe Maar soms de meest gênante teksten schreef. Gaandeweg heb ik geleerd de mensen niet al te dicht op de huid te gaan zitten, hoezeer ik me ook blootgeef. Hetzelfde leerproces maak ik nu trouwens door met die theatervoorstelling.”

Je trekt nu pas voor het eerst met een eigen programma door het land. Het leek wel alsof het er nooit van zou komen.

“Een jaar of zeven geleden stond ik op het punt het theater in te gaan, maar dat ging niet door vanwege de Doe Maar-reünie. De tijd was er op dat moment rijp voor, volgens Henny Vrienten, die voor dat soort dingen een ontzettend goed gevoel voor timing heeft. Ik moest dus kiezen, terwijl de voorstelling zo goed als af was en er inmiddels zo’n veertig optredens waren geboekt. Toen die reünie eenmaal achter de rug was, zat ik niet langer in de sfeer van dat programma. Mijn ziel zat al bij de Molenbeekstraat, zal ik maar zeggen. Daarnaast ben ik weer in de slag gegaan met Boudewijn de Groot. Dat ik nu dan toch eindelijk serieus werk maak van mijn eigen carrière, hangt voor een belangrijk deel samen met mijn gezondheid, die vorig jaar ineens sterk achteruitging op een bepaald gebied. Plotseling realiseerde ik me met een schok dat ik misschien niet tot mijn tachtigste muziek kan blijven spelen. Het was de hoogste tijd om iets te gaan doen waarmee ik een soort verzekering voor de toekomst kan afsluiten.”

En wij maar denken dat met die Doe Maar-reünie jullie oudedagsvoorziening wel mooi geregeld zou zijn.

“Dat was inderdaad de bedoeling, maar mij is het niet gelukt. Ik vind het namelijk niet prettig om veel geld te bezitten, integendeel zelfs, ik vind het ronduit onplezierig. Je denkt dat je een aardig kapitaaltje hebt, terwijl het kapitaaltje uiteindelijk jou heeft. Geld neemt op een gegeven moment het heft in handen, het gaat je hele denken en doen bepalen. Wat dat betreft is het een opluchting dat het op is. Het is leuk als het er af en toe is, maar het is ook belangrijk, zeker voor mijn kinderen, dat het er af en toe niet is. Het is heel gezond om zo nu en dan te moeten concluderen dat je je iets niet kunt veroorloven. Jammer, morgen misschien, maar vandaag niet.”