Joy Division - Is er leven voor de dood?

Mei 1981

“Popmuziek betekent voor mij méér dan alleen maar muziek. Ik kan er gewoonweg niet buiten,” zegt Sonja. Zij is zestien. “Als ik thuiskom van school ga ik meteen naar mijn kamer en zet een plaat op. Meestal draai ik dan punk, want geen andere muzieksoort is meer geschikt om na een schooldag stoom af te blazen. Ook als ik een rotdag heb gehad, bijvoorbeeld een mislukte toets of ruzie met mijn ouders, moet ik kort en krachtig kunnen afreageren. Wanneer ik huiswerk maak, een boek lees of een brief schrijf, luister ik gewoonlijk naar instrumentale muziek. Vooral synthesizers klinken in mijn oren erg rustgevend, je gaat er haast automatisch kalmer en logischer door nadenken. Eigenlijk sluit de muziek die ik op een bepaald moment wil horen altijd aan op mijn gemoedsstemming. Ook als ik een depressieve bui heb, luister ik het liefst naar platen die dat sombere gevoel bevestigen en daardoor nog versterken. Ik maak mij regelmatig zorgen over hoe het straks allemaal verder moet, soms vraag ik mij door de toestand in de wereld zelfs af of er überhaupt wel een toekomst zal zijn en of alles wat ik doe en denk niet volstrekt zinloos is. Op zulke dagen, wanneer ik het werkelijk niet meer zie zitten, draai ik niets anders dan muziek van Joy Division.”

This is the crisis I knew had to come, destroying the balance I’d kept. Doubting and circling and turning around, wondering what will come next.

De muziek van Joy Division komt verre van opwekkend over, sterker nog, hun twee albums, Unknown Pleasures en Closer, klinken volstrekt moedeloos. De sfeer is op het beklemmende af ijzingwekkend. Op een monotoon ritme, voortgebracht door bassist Peter Hook en drummer Stephen Morris, dat als het ware wordt bekrast door de gitaar of synthesizer van Bernard Albrecht, declameert Ian Curtis met een haast wezenloos stemgeluid zijn diepste gevoelens over de schaduwzijde van het bestaan. De teksten zijn slechts bij flarden verstaanbaar, omdat de woorden vaak verdrinken in een zee van echo. Niettemin is de teneur van het vertelde volstrekt duidelijk: het leven is grauw, vergeefs en hopeloos.

Existence, well, what does it matter? I exist on the best terms I can. The past is now part of my future, the present is well out of hand.

De muziek van Joy Division wordt, vooral door Europese, popjournalisten wel typerend genoemd voor het hedendaagse tijdsgewricht in met name Groot-Brittannië. De groep uit Manchester “registreert vervreemding,” aldus bijvoorbeeld Paul Evers in Muziekkrant Oor, door “in alle naaktheid” te zingen over “angst, woede, schizofrenie en paranoia, in een bijna angstaanjagend bewustzijn dat de huidige maatschappelijke crisis niet alleen uit materiële, maar vooral ook uit geestelijke neergang voortkomt”. Zijn collega Bert van de Kamp blijkt als een van de weinigen een afwijkende mening te zijn toegedaan: “Curtis was een breekbare, artistieke begaafde jongen, die zich hier niet thuisvoelde en op zeker moment de confrontatie met het harde daglicht niet meer aankon.” De voorman van Joy Division was dan ook zeker geen spreekbuis van de jeugdige doemdenkers, maar een individualist tegen wil en dank. Niet voor niets komen er slechts zelden derden voor in zijn klaagzangen, die bovendien niet bedoeld lijken om door iemand te worden beluisterd. Althans, de hoop dat ze gehoord zullen worden, ontbreekt schijnbaar volledig, alsof de zanger op een of andere manier hermetisch van de buitenwereld is afgesloten. Bert van de Kamp raakt de kern als hij na een tekstcitaat praktisch achteloos opmerkt: “Is er leven vóór de dood? Zeker, maar de zuurstof is schaars.” Te schaars voor Ian Curtis kennelijk, want hij stikte. In de letterlijke zin des woords. Een jaar geleden hing hij zich thuis in de keuken op. Hij was drieëntwintig.

I don’t care anymore, I’ve lost the will to want more.

Wij zijn allemaal geboren zonder dat ons vooraf is gevraagd of we dat nou eigenlijk wel wilden of niet. Sommigen van ons waren, hadden zij de keus gehad, liever niet op deze wereld gekomen. Maar zij zijn er nu eenmaal en omdat zij er zijn, proberen de meesten van hen er naar beste vermogen van te maken wat er van te maken valt. Al luisterend naar de muziek van Joy Division bekruipt je steeds het afschrikwekkende gevoel dat Ian Curtis, als een van de weinigen, al op betrekkelijk jonge leeftijd tot de conclusie was gekomen dat er werkelijk helemaal niets van het leven te maken valt. Blijft de vraag: waarom zoeken zoveel jongeren juist in de troosteloze muziek van Joy Division hun emotionele toevlucht?

The strain’s too much, can’t take much more. I’ve walked on water, run through fire, can’t seem to feel it any more.

“Waarom laten wij ons toch in met muziek die zo onmiskenbaar hopeloos en depressief is?” vraagt de Amerikaanse popjournalist Mikal Gilmore zich af in een bespreking van het werk van Joy Division in het blad Rolling Stone. “Misschien wel omdat het op een of andere manier ontroerend is om, temidden van een stroming die zich kenmerkt door gekunsteld nihilisme en geveinsde wanhoop, iemand te horen wiens overtuiging niet op louter clichés stoelde. Misschien wel omdat Ian Curtis’ kansloos verloren strijd tegen de wanhoop ons bewust maakt van onze eigen kwetsbaarheid. Of misschien wel, wie weet, omdat het fascinerend is om te horen hoe leven en hoop uit een mens wegvloeien, langzaam maar zeker, beetje bij beetje. Maar daarmee is nog lang niet verklaard hoe de obsederende aantrekkingskracht van de muziek van Joy Division zo groot kan zijn, hoe ze je kan meesleuren in haar troosteloze, grauwe sfeer en haar angstaanjagende, ontredderde wereld. Hoe ze je er in kan meesleuren, op het gevaar af dat je er nooit meer uitkomt.”

We knocked on the doors of hell’s darker chambers. Pushed to the limit, we dragged ourselves in. Watched from the wings as the scenes were replaying. We saw ourselves now as we never have seen. Portrayel of the trauma and degeneration. The sorrows we suffered and never were free.

“Sommige mensen willen graag dat je ze vertelt over woede en angst,” zei Ian Curtis aan de vooravond van de jaren tachtig tegen een verslaggever van Muziekkrant Oor. “Ze kunnen er naar luisteren en er zich aan spiegelen. De meeste mensen willen graag alles ontvluchten, maar er zijn er genoeg die bereid zijn naar zichzelf te kijken en uit te zoeken waarom ze bepaalde dingen doen of voelen. Ik geloof dat wij ze daarbij helpen.”

Oh, how I realise how I wanted time. Put into perspective, tried so hard to find. Just for one moment thought I found my way. Destiny unfolded, I watched it slip away.

“Joy Division heeft mij naar een onbekende wereld gebracht,” zegt Achim. Hij is zeventien. “Wat mij in hun platen vooral aanspreekt, is de mistige, dromerige sfeer. Ik kan er dan ook absoluut niet naar luisteren als ik niet alleen ben, al hoef ik er niet voor in een bepaalde stemming te zijn. Ook is het niet zo dat ik er door ga nadenken. Joy Division roept gevoelens bij mij op, meestal gevoelens van ontroering, zoals je die krijgt bij dingen die je mooi vindt. De muziek van de groep is zeker niet om vrolijker van te worden. Je kunt er niet in wegvluchten, wat ik overigens als iets positiefs beschouw. Ian Curtis horen zingen, dat is fascinerend en vreemd, bizar, tegen het masochistische aan. In een enkel geval slechts herken ik zijn gevoelens, wat zich dan uit in de vrees om in dezelfde situatie als hij terecht te komen. Toch raak ik niet ontmoedigd door Joy Division, net zo min als ik er kracht aan ontleen. Ian Curtis zag nu eenmaal weinig hoopvols in het leven. Hij begon als het ware al op een laag pitje en ging langzaam uit. Volgens mij bezong hij pertinent geen algemeen gevoel, hij had het in eerste instantie over zijn eigen angsten. Zijn muziek mag dan veel mensen aanspreken, dat wil nog niet zeggen dat je dan alles maar meteen wereldwijd moet gaan bekijken. Ook geloof ik niet dat Ian Curtis er rotsvast van overtuigd was dat het leven op voorhand zinloos is, zoals sommigen beweren, want anders was hij waarschijnlijk nooit met muziek begonnen. Zelf ben ik niet zo somber over de toekomst gestemd. Ik probeer mijzelf tenminste een doel voor ogen te stellen, hoewel ik van tijd tot tijd twijfel of het wel zin heeft om een doel te hebben, omdat zoiets alleen maar teleurstellingen kan opleveren, waarna ik weer denk dat het beter is om wel een doel te hebben, enzovoort. Pas geleden zag ik op de televisie een documentaire, waarin werd beweerd dat als de mens zich op de oude voet zou blijven ontwikkelen het jaar 2030 zich zal ontpoppen als het jaar van de apocalyps. Echt oud ben ik dan nog niet, terwijl ik toch graag oud wil worden, in een rustig huisje, alleenstaand in een groot bos met veel vogels en zon.”