Lilly Hiatt - In La La Land

Juni 2016

I am somebody’s daughter and I’m gonna be fine, zingt Lilly Hiatt op haar tweede album Royal Blue. Want het doet er uiteindelijk niet toe dat je de dochter van niet zomaar iemand bent, je zult het toch op eigen kracht moeten zien waar te maken. Frappant genoeg blijkt de eersteling van John Hiatt wel net als hij een rocker in de huid van een troubadour en vice versa. Als liedjesschrijfster legt ze trouwens eenzelfde ambachtelijkheid aan de dag, net zoals haar onverbloemde teksten over getroubleerde relaties het menselijk tekort behelzen. Waar het door haar vaders gitarist Doug Lancio geproduceerde debuut Let Down uit 2012 nog klinkt als een reguliere rootsplaat, verraste ze drie jaar later met het nu pas buiten Amerika uitgebrachte Royal Blue, dat zich laat beluisteren als een soort van indierootsrock. Opgenomen onder leiding van Adam Landry, die eerder werkte met Deer Tick en Hollis Brown, verraadt dit bij vlagen curieuze album de invloed van de vergeten Liz Phair, een semi-legendarische band als The Breeders en soms zelfs The Cure. Opnieuw begeleid door haar eigen Dropped Ponies met de potig spelende sologitariste Beth Finney en de uitbundige steelgitarist Luke Schneider, blijft ze ondanks haar best wel iele zangstem moeiteloos overeind in de vrij robuuste nummers, die een zekere anachronistische eigenheid ontlenen aan de analoge synthesizerklanken. What would a good woman do? vraagt ze zichzelf tegen het einde van Royal Blue af. Haar kordate antwoord: She’d move on and write a song or two.

Mijn eerste interview met jouw vader vond plaats in jouw geboortejaar.

“Je meent het. Toen was hij even oud als ik nu ben: 32, of misschien nog net 31.”

Je vader liet zich ooit tegen mij ontvallen:“Mijn dochter Lilly schreef op haar vijftiende al liedjes waarbij ik moest denken: het kind heeft een vroegoude ziel.”

“Oh, wat lief van hem. Ik wist überhaupt niet dat hij zulke dingen over mij zei.”

Kun je je nog herinneren waar die liedjes over gingen?

“Verliefdheden en liefdesverdriet en de wirwar van emoties die daarmee gepaard gaan, denk ik. Wat dat betreft is er niet zoveel veranderd: ik schrijf er nog steeds veel over. Maar ik was een sensitief kind, dat wel, dus ik beleefde alles heel intens.”

Maken je oudere broer en jongere zus ook muziek?

“Mijn zus kan echt goed zingen en mijn broer is bijzonder creatief, hij maakt allerlei objecten, maar van ons drieën ben ik de enige die een artistieke carrière nastreeft.”

Wat is je eerste muzikale herinnering?

“Dat is een lastige, want er klonk altijd muziek in huis, zo leek het. Ik herinner me wel nog mijn eerste favoriete liedje: Epic van Faith No More. Mijn broer had hun album The Real Thing. Ik was toen een jaar of vijf.”

Wat grappig. Je vader kwam zo op het idee om met hun producer in zee te gaan.

“Ja, Rob hield in die tijd de vinger aan de pols van de popmuziek. Mijn vader en ik hebben dankzij hem heel wat coole platen leren kennen. Maar het was mijn vader die met Exile In Guyville van Liz Phair kwam aanzetten.”

Hoe was het om op te groeien op die boerderij in Tennessee?

“Geweldig, natuurlijk. Welk kind heeft er nou thuis veertig hectare ruimte om buiten te spelen? Je fantasie ging er met je op de loop. Al zat er ook een nare kant aan: er kwamen nooit andere kinderen langs, want van de stad naar de boerderij was het al gauw een half uurtje rijden. Mijn arme moeder moest ons altijd naar Franklin brengen en weer afhalen. Vandaar dat ik vaker twee nachten bij een vriendinnetje bleef logeren.”

En hoe ging dat dan later met uitgaan?

“Op mijn zestiende kreeg ik van mijn ouders een auto, wat ik zó lief van ze vond. Ik had een baantje en een vriendenclubje in de stad, dus ik kon flink lol trappen. De boerderij staat nu overigens te koop. Mijn ouders wonen weer in Nashville.”

Je bent psychologie gaan studeren in Denver, Colorado. Hoe kwam je daar eigenlijk terecht?

“We waren er een keertje geweest, ik vond het er wel leuk, dus ik dacht: waarom niet Denver? Ik wilde weg uit het zuiden en ver ook. Niets ten nadele van Franklin, maar het is toch een betrekkelijk kleine, vrij gesloten stad.”

Met drie medestudenten ben je toen een bandje begonnen.

“Ja, Shake Go Home noemden we ons. Na mijn afstuderen heb ik de drie jongens weten over te halen mij naar Nashville te volgen. Dat was een jaar of tien geleden. We waren best fanatiek. We repeteerden vier keer per week en aan sterke ideeën ontbrak het ons niet, al liepen die nogal door elkaar. Hoe dan ook, in Denver wisten we de nodige aandacht te trekken, maar in Nashville kwamen we moeilijk aan de bak. Na anderhalf jaar hebben we het opgegeven. Die moordende concurrentie heeft me overigens wel goed gedaan. Je wordt gestimuleerd, zo niet gedwongen het beste uit jezelf te halen, anders val je gewoon niet op. Ik bleek ergens toch een beetje achteloos bezig.”

Een paar jaar later begon je een nieuwe band, zij het een begeleidingsgroep op jouw naam.

“Dat kon moeilijk anders. Na Shake Go Home ben ik solo gaan optreden en ook nu sta ik noodgedwongen meestal alleen op het podium. Ik verdien nog niet eens genoeg om zelf van de muziek rond te kunnen komen. Gelukkig heb ik leuk werk in een kleine koffiebar en een begripvolle baas van wie ik rustig een maand verlof mag nemen om te touren.”

Wat is tegenwoordig je gemiddelde aantal optredens?

“Vorig jaar kwam ik aan de honderd, schat ik. Goed genoeg, maar ik had er liever twee keer zoveel gedaan. En met Royal Blue uit had dat eigenlijk ook gemoeten. Alleen zat ik uitgerekend in die periode een tijd zonder boeker, dus dat schoot niet op.”

Wat een geploeter, zeg.

“Eerlijk gezegd had ik het me ook wat rooskleuriger voorgesteld. Ik begreep natuurlijk wel dat het muzikantenleven hard werken en veel reizen betekende, maar mijn vader en zijn band trokken het land door in een touringcar met een crew, waardoor het me best goed te doen leek. Wist ik toen veel wat voor een lange weg je moet afleggen voordat je eenmaal zo ver bent. En dat is het echt afzien, hoor. Je moet fanatiek en bezeten zijn om dit jarenlang vol te kunnen houden. En toch vind ik het een geweldig leven. Op tournee voel ik me zo gelukkig als een kind in La La Land.”

Let Down is een soort coming of age record. Mag ik dat zo stellen?

“Ja, dat klopt wel. De plaat is in twee fasen opgenomen. Tussentijds ben ik gestopt met drinken, waardoor mijn leven drastisch veranderde en ik bijgevolg allerlei zaken vanuit een nieuw perspectief ging zien. Royal Blue documenteert weer andere facetten van mijn volwassenwording. Het is een nogal zwaarmoedig album over wat liefdesverdriet zoal kan aanrichten. Ik heb toen, nu zo’n drie jaar terug, een maand of vijf in Austin, Texas gewoond. Dat was een erg rommelige tussenperiode. Alles in mijn leven leek wel in beweging. Ik naderde de dertig en kwam tot het besef dat normaal gesproken de langste tijd nog voor mij ligt.”

Eigenlijk heb je er behoorlijk lang over gedaan om volwassen te worden.

“Jazeker, meneer. Ik kan het u zelfs sterker vertellen: ik heb het idee dat ik nog steeds aan het proberen ben om volwassen te worden. In ieder geval huist er in mij een klein meisje. Ik ben van nature een vrolijk type dat al gauw ergens plezier aan beleeft. Wat mij overigens niet verhindert om doortastend en slagvaardig uit de hoek te komen als de situatie daarom vraagt, maar dat hoeft gelukkig niet zo vaak.”

Je carrière kwam pas laat van de grond en moet nog een hoge vlucht nemen. Hoe houd je de moed er nou in?

“Het hele eiereneten is: je moet je huidige situatie accepteren zonder je erbij neer te leggen. Vergeleken met twee jaar terug ben ik inmiddels een flink eind gevorderd, al blijft het langzaam gaan. Toegegeven, bepaalde verwachtingen zijn niet uitgekomen, maar weet je, verwachtingen zijn gevaarlijk, ze laten je meestal teleurgesteld achter. Je kunt beter niet al te veel hoop koesteren.”