Little Feat - De loden last van Lowell George

Juni 1989

“We twijfelden zelf misschien nog wel sterkst of we er wel verstandig aan zouden doen om Little Feat nieuw leven in te blazen,” zegt Bill Payne. Want niet alleen leek de legendarische groep met het plotselinge overlijden van voorman Lowell George op de kop af tien jaar geleden beroofd van elke levensvatbaarheid, bovendien leek er commercieel gezien geen enkele reden toe. Ware het niet dat de veertigjarige toetsenist en de andere overlevenden, te weten gitarist en zanger Paul Barrère, bassist Kenny Gradney, drummer Richie Hayward en percussionist Sam Clayton, door de jaren heen contact met elkaar waren blijven houden. Deed de kans zich voor, dan organiseerden ze zelfs een jamsessie, hetgeen overigens niet al te vaak voorkwam, aangezien ze als druk bezette sessiemuzikanten slechts hoogst zelden allemaal tegelijkertijd vrij waren.

“Zo’n drie jaar geleden konden we eindelijk weer eens met elkaar samenspelen en het bleek nog steeds tussen ons te klikken, sterker nog, we kregen er een regelrechte kick van,” vertelt Payne. “Wat mijzelf betreft, ik was gewoon vergeten hoe opwindend het voelt als je de vrijheid hebt om je muzikaal uit te leven. Als inhuurkracht kun je je ei niet écht kwijt, al ben ik me er in die positie overigens nooit van bewust geweest dat ik gefrustreerd werd in mijn creativiteit. Pas tijdens die jamsessie kwam ik opnieuw tot het besef dat ik iets te melden heb en dat ook daadwerkelijk wil doen. Toen vroeg ik me voor het eerst af of er voor Little Feat misschien toch nog leven bestond na de dood van Lowell.”

Vooralsnog ontbrak de gelegenheid om de reünie op haar artistieke haalbaarheid te testen. Zo coproduceerde Payne medio 1986 tussen twee tournees met James Taylor en Bob Seger door het album Nine Lives van Bonnie Raitt. Vandaar dat hij niet kon ingaan op het aanbod van Robert Palmer om in diens begeleidingsgroep te komen spelen. Al bijpratend liet hij zich tegenover de trendgevoelige Brit ontvallen dat hij wilde proberen Little Feat weer van de grond te krijgen. “Tot mijn stomme verbazing vroeg hij me daarop of we niet wilden overwegen hem als zanger te nemen,” onthult Payne, die gedurende de tweede helft van de jaren zeventig meewerkte aan diverse platen van Palmer, waaronder het wereldwijd succesvolle Double Fun. “Maar tegen de tijd dat er spijkers met koppen konden worden geslagen, was zijn carrière in een stroomversnelling geraakt, vandaar dat ik hem er verder maar niet op heb aangesproken.”

Wel had Payne de bezetting inmiddels weten te versterken met sessiekameraad Fred Tackett, die als gitarist en componist op incidentele basis bijdragen leverde aan diverse albums van Little Feat. Als zanger werd uiteindelijk een andere oude kennis aangetrokken, namelijk Craig Fuller, de vroegere voorman van de countryrockploeg Pure Prairie League, wiens toelatingsexamen bestond uit het zingen van een aantal klassiekers van George. Terwijl de ritmesectie tourde met Warren Zevon en Jimmy Buffett, werkten de overige vier aan nieuw repertoire, waarbij Payne de onderhandelingen over het platencontract op zich nam. Zo'n anderhalf jaar terug vonden de eerste serieuze repetities plaats, zij het zonder enige zekerheid of Little Feat volgens de buitenwacht nog wel bestaansrecht had, aangezien de groep zich volgens schema pas na het verschijnen van het comebackalbum aan het publiek zou presenteren.

“Het zat ons helemaal niet lekker dat we vooraf geen reacties van derden hadden kunnen peilen, maar ons bleef geen andere keus dan te varen op hoop van zegen,” aldus Payne. “Toen we de opnamen van Let It Roll aan het afwerken waren, kregen we echter een uitnodiging om op het New Orleans Jazz & Heritage Festival. Die kans konden we ons niet laten ontgaan, ofschoon het tevens een enorm risico inhield, want mocht het optreden onverhoopt niet in goede aarde vallen, dan was de reünie meteen van de baan. De respons bleek positiever dan we hadden durven hopen, naar ik mij later heb laten verklaren mede dankzij het feit dat ons soort muziek weer de wind mee schijnt te hebben.”

Het moet het gereïncarneerde Little Feat in elk geval worden nagegeven dat men de geest van de overleden oprichter levende houdt. Van stilistische experimenten met jazzrock is net zo min sprake meer als van uitgesponnen instrumentale passages, terwijl Payne en Barrère het vroeger toch vooral in die richting wensten te zoeken. De groep werkt op Let It Roll nadrukkelijk in de stijl van George, hetgeen in het bijzonder geldt voor Fuller, die zijn taak als vervanger wel erg nauw opvat. Waarmee de vinger op de wonde is gelegd, want de vergelijking met alcoholvrij bier dringt zich onwillekeurig op: het smaakt er weliswaar naar, maar het veroorzaakt geen roes.

“Hoe je het ook mag wenden en keren, Little Feat was méér dan het vehikel van Lowell: we vormden een echt collectief,” bezweert Payne. “De muzikale meningsverschillen tussen Lowell enerzijds en Paul en ik anderzijds waren te verwaarlozen. Iets anders is dat we op een gegeven moment een gelijkwaardige inbreng opeisten en die hebben we met de nodige moeite uiteindelijk weten te verkrijgen. Dat wij tweeën op het laatst de touwtjes in handen hielden, lag vooral aan Lowell zelf, in die zin dat hij niet langer normaal kon functioneren. Hij haalde de integriteit uit de groep en ondertussen richtte hij bovendien zichzelf te gronde, enkel en alleen omdat hij niet van de drugs en de alcohol kon afblijven.”

Lowell George stierf nog niet eens halverwege de dertig  op een zomeravond in 1979 in Arlington, een plaats in de buurt van Washington D.C. waar hij de vorige avond had opgetreden. Die ochtend klaagde hij bij het ontwaken tegen zijn echtgenote Elizabeth over een stekende pijn in de borst. Er werd een ambulance besteld, maar bij aankomst in het ziekenhuis bleek hij inmiddels te zijn bezweken aan wat later werd gediagnostiseerd als een hartverlamming. Na de crematie werd zijn as overgebracht naar zijn woonplaats Los Angeles en in het bijzijn van zijn moeder, vrouw en vier kinderen vanaf zijn vissersboot in de Grote Oceaan gestrooid.

De dood van George veroorzaakte binnen zijn vriendenkring een enorme schok. “Ik zie zijn overlijden als een waarschuwing aan iedereen die hem van nabij heeft gekend, want we houden er allemaal dezelfde roekeloze levensstijl op na,” aldus Bonnie Raitt, die op enkele albums van Little Feat achtergrondzang verzorgde. “Lowell mocht dan wel een zwakke gezondheid hebben, maar dat neemt nog niet weg dat hij roofbouw op zichzelf heeft gepleegd.” Niet voor niets dijde zijn lijf binnen enkele jaren alarmerend uit, al was het niet louter vanwege de fysieke gelijkenis dat Jackson Browne hem de bijnaam ‘de Orson Welles van de popmuziek’ toebedacht. Gelijk de legendarische regisseur en acteur raakte de al even veelzijdig getalenteerde popmuzikant op den duur verstrikt in zijn eigen genialiteit.

Zijn solodebuut Thanks I’ll Eat It Here had George liefst tweeëneenhalf jaar gekost, hetgeen te wijten was aan zijn perfectionisme in de opnamestudio, reden ook waarom er van een aantal stukken van Little Feat verschillende plaatversies bestaan. Toch schijnt zijn beste werk, compact en toegankelijk als het is, van een natuurlijke ongedwongenheid, die niets verraadt van zijn obsessie om zelfs het kleinste detail te verfijnen. Die bedrieglijke eenvoud kenmerkt evenzeer de Japanse haiku’s, minuscule gedichten met een suggestieve diepgang, waardoor George zich bij het schrijven van zijn teksten naar eigen zeggen liet inspireren. Daarnaast bestudeerde hij allerlei oosterse muziekvormen, maar anders dan in het geval van bijvoorbeeld jazz, funk en mariachi blijkt die interesse niet expliciet uit zijn liedjes, waarvan de arrangementen op een al even onopvallende manier gecompliceerd in elkaar steken. Zo kon hij metrisch inconsequente coupletten en syllabisch tongbrekende woorden melodieus zingen, om maar te zwijgen van de veelvuldige toepassing van gesyncopeerde ritmen. Kortom, hij maakte muziek die meer blijkt dan ze lijkt.

Even intrigerend als het werk van George is zijn persoon. Er bestaat namelijk geen enkel diepgravend interview met hem, omdat hij journalisten alleen uitgebreid te woord wilde staan wanneer hij in kennelijke staat verkeerde, terwijl zijn naaste vrienden zich zelfs na zijn overlijden uit discretie op de vlakte bleven houden. Lowell Thomas George werd in 1945 geboren in Hollywood, waar zijn vader de kost verdiende met het in de kleren steken van filmsterren. Zijn eerste instrument was de dwarsfluit, die hij in het schoolorkest bespeelde, maar zijn muzikale interesse ging destijds uit naar jazzcoryfeeën als Roland Kirk en Sonny Rollins. Nadat hij The Byrds had zien optreden staakte hij zijn studie aan de kunstacademie om The Factory op te richten, een folkrockgroep met in de uiteindelijke bezetting naast Richie Hayward van The Fraternity Of Man onder anderen Martin Kibbee alias Fred Martin, met wie hij later voor Little Feat een aantal stukken zou componeren.

Hoewel ze het tot voorprogramma van The Mothers Of Invention wisten te brengen, hielden ze het niet lang vol, waarop George door Frank Zappa werd ingehuurd. Zijn ambities reikten echter verder dan begeleider, in welke hoedanigheid hij te horen is op Hot Rats en Weasels Ripped My Flesh, zodat hij de raad kreeg weer voor zichzelf te beginnen. Hij rekruteerde Hayward, Bill Payne en gewezen Mother Roy Estrada en noemde het kwartet Little Feat. Met het titelloze debuut uit 1971 ontpopte de groep zich als een eigenaardige kruising van The Rolling Stones en The Flying Burrito Brothers, maar al op Sailin’ Shoes uit 1972 klonken die invloeden minder nadrukkelijk door.

Als liedjesschrijver profileerde Lowell George zich van meet af aan als een oorspronkelijk talent met juweeltjes van rond de tweeëneenhalve minuut, zoals Willin’, Truck Stop Girl, Sailin’ Shoes, Teenage Nervous Breakdown en Trouble. Het publiek had er evenwel geen oren naar en bij gebrek aan werk stapte Estrada over naar The Magic Band van Captain Beefheart, terwijl George vergeefs iets op touw trachtte te zetten met John Sebastian van The Lovin’ Spoonful en Phil Everly. Op instigatie van Payne hergroepeerde Little Feat zich in een versterkte opstelling met Paul Barrère, Kenny Gradney en Sam Clayton, waarbij het muzikale concept werd onderbouwd met de funkritmiek uit New Orleans.

De toevoeging van een tweede gitarist stelde George in de gelegenheid om zich te concentreren op het slidespel en tegelijkertijd maakte hij zich los van zijn vocale voorbeelden Howlin’ Wolf en Mick Jagger. Met Dixie Chicken uit 1973 groeide hij, getuige het titelnummer, Two Trains, Fat Man In The Bathtub en Roll Um Easy ook als componist naar zijn definitieve stijl toe, zodat het niet verwonderlijk mag heten dat hij zelf die plaat ooit bestempelde als het hoogtepunt van de groep.

De artistieke dictatuur van George veroorzaakte een nieuwe crisis binnen Little Feat, temeer omdat het succes uitbleef, maar andermaal herpakte men zich, zij het pas nadat Payne en Barrère hadden weten te bedingen voortaan een evenredig deel van het repertoire te mogen aandragen. Aangezien de stilistische opvattingen van het drietal toentertijd nog op elkaar aansloten, pakte het in 1974 verschenen Feats Don’t Fail Me Now nog als een sluitend geheel uit en bovendien leverde George met Spanish Moon en Rock And Roll Doctor twee van zijn mooiste nummers af. Op The Last Record Album uit 1975 en Time Loves A Hero uit 1977 speelde hij eigenlijk geen rol van betekenis meer, al bevat eerstgenoemde plaat in Long Distance Love wel weer een schitterende miniatuur.

Dat George gedurende de tweede helft van de jaren zeventig mede als gevolg van zijn zorgelijke gesteldheid een creatieve malaise doormaakte, blijkt evenzeer uit het feit dat er op Thanks I’ll Eat It Here slechts twee nieuwe liedjes staan, al zijn Cheek To Cheek en 20 Million Things wel van topniveau. Afgaande op het postuum verschenen Down On The Farm van Little Feat leek George op het eind van zijn leven toch aan de beterende hand, want niet alleen had hij de hand in ruim de helft van het repertoire, daarbij voegde hij met Six Feet Of Snow, Be One Now en Kokomo drie verdere prijsnummers toe aan een toch al indrukwekkende reeks.

A rounder, a leaper and a bounder down to this gypsy soul, zong Jackson Browne op Hold Out in het in memoriam Of Missing Persons. The music was his angel and sorrow was his star. Lowell George zelf had het kort voor zijn dood als volgt geformuleerd: “Ik heb de laatste tijd wel eens het gevoel alsof ik een loden last tors – alsof ik de schuld van alles ben en daar nu voor moet boeten.”