Mink DeVille - Tough & Tender

Februari 1979

Mink DeVille en Elvis Costello maakten in 1978 samen een Amerikaanse tournee. Voorzanger Willy heeft er weinig prettige herinneringen aan overgehouden. Hij en Costello lagen elkaar niet. Gevraagd naar zijn mening over Costello, luidde Willy’s enige commentaar: “Hij kleedt zich verschrikkelijk.”

In de zomer van dat jaar bracht Mink DeVille voor de tweede maal een werkbezoek aan Nederland. Voorafgaand aan het optreden in een voetbalstadion onderhield Willy zich met een verslaggever van een landelijke muziekkrant. Vlak voordat de groep zou afreizen naar de stad van optreden kwam Willy’s pianist hem waarschuwen dat hij zich nog moest omkieden. Waarop Willy de verslaggever vroeg of deze zich kon herinneren wat hij de vorige keer op het podium had gedragen. “Een zwart pak,” wist de verslaggever. Zodat Willy het slangenleren jasje niet hoefde uit te trekken.

Toen het debuutalbum van Mink DeVille was voltooid, kreeg de groep van de platenfirma een voorschot. Diezelfde middag nog ging Willy de stad in. Hij kocht een slangenleren jasje van vierhonder dollar, twee paar bijpassende slangenleren laarzen, een driedelig zwart kostuum, een stel platen en wat dope. Zwervers in de Village, die om kleingeld bedelden, drukte hij een biljet van tien dollar in de hand.

Op de hoesfoto van Return to Magenta, het tweede album van Mink DeVille, kijkt Willy vanaf zijn eigen platje uit over een ontwakend Lower East Side. El Barrio, wordt de buurt door New Yorkers genoemd, want naast Afro-Amerikanen wonen er vooral Latijns-Amerikanen. Wie niet beter weet, denkt dat de voertaal Spaans is. Uit de luidsprekers boven de ingang van kruidenierszaken klinkt de hele dag latin, ’s nachts schetteren door de open ramen van de huizenblokken de op verschillende zenders afgestemde transistorradio’s. Auto’s die langer dan twaalf uur staan geparkeerd, worden door pachuco’s van hun motor beroofd en daarna, vanwege de vingerafdrukken, in brand gestoken. Junkies ontnemen voorbijgangers, onder bedreiging van stiletto of pistool, hun portemonnee, hun tas vol boodschappen of, als er niets anders te halen valt, hun overjas. Willy houdt van de Lower East Side.

“Nee, ik ga nooit meer weg uit New York,” zegt Willy. “Ik kan zonder die stad niet leven, zij geeft mij mijn adrenaline. En bovendien, ik kan heel wat beter met kleurlingen opschieten dan met blanken. Anglo’s zijn me te intellectueel. Zij luisteren meer naar hun hoofd dan naar hun hart.”

Mink DeVille wordt gevormd door een Ier, een Welshman, een Italiaan, een Latijns-Amerikaan, een Fransman en, incidenteel, drie Jamaicanen. “Een aardige doorsnee van de bevolking van New York,” vindt Willy. “Ik wilde een groep waar New York trots op kon zijn.”

Willy’s jeugdliefde Toots bedacht de groepsnaam. Mink Pie, Willy’s suggestie, verwierp zij als zijnde niet stijlvol genoeg. De naam moest een Franse klank hebben, meende Toots, en associaties met black poetry oproepen. Mink DeVille, dus. William Borsey, zoon van een Ier en een Française, vond het tweede gedeelte van die naam ook wel bij hem zelf passen - en besloot zich voortaan Willy DeVille te noemen.

Zijn eerste plaat droeg Willy op aan vrienden, kennissen en muzikale idolen. En aan gebouwen en plekken - zoals: Montecito Hotel, Market Diner, New Jersey Turnpike (in the wee wee hours), Gem Spa, Broadway Central, The San Francisco-Oakland Bay Bridge en Mission Street, een straat in de latinowijk van San Francisco.

De eerste helft van de jaren zeventig was Willy ontheemd. Eerst was er een mislukt avontuur in Londen, daarna zocht hij zijn heil in San Francisco. Hij speelde er de Chicago-blues, in wisselende formaties, onder verscheidene namen, in diverse clubs. Als Billy DeSade & The Marquis bijvoorbeeld, het huisorkest van de sado-masochistische club Folsom Street Barracks, die vanwege een moord in een douchecel moest sluiten. Of als de Lazy Eights in de Downbeat Club, waar ze werden ontslagen omdat ze zwarte muziek maakten. Willy verafschuwt Californië. “Ze doen daar niets anders dan voor de televisie hangen, bier drinken en avocado’s eten. Ik éét helemaal geen groente, alleen maar cheeseburgers bij McDonald’s.”

In Californië had Willy heimwee naar New York. Zo bleef hij trouw de Village Voice lezen. Om op een gegeven moment tot de ontdekking te komen, dat steeds meer nieuwe clubs steeds meer nieuwe groepen aankondigen. Willy besloot, in gezelschap van enkele medemuzikanten, naar New York terug te keren. Daar vond zijn groep na wat personeelswisselingen haar definitieve samenstelling. De stijl veranderde van Chicago-blues via jaren zestig-soul in merendeels zelf geschreven rhythm ’n’ blues. Tijdens die interimperiode speelde Willy op heroïne. “Ik maakte destijds Billie Holiday-rock ’n’ roll,” zegt Willy nu.

De eigenaar van de tot punkclub gebombardeerde CBGB’s gaf Mink DeVille een kans. De groep mocht het voorprogramma vullen van de Ramones – en kreeg de eerste avond prompt hooglopende ruzie. Tot een handgemeen kwam het niet, daarvoor waren de Ramones, alsdus Willy, te schijterig. “In de bak noemen ze iemand die zich onafgebroken laat treiteren een punk,” schampert Willy. “Die snotneuzen mochten ons niet, omdat zij niet kunnen spelen en zingen en wij wél.”

Op het dubbelalbum Live At CBGB’s is Mink DeVille met drie liedjes vertegenwoordigd. “Een eenzijdige selectie,” vindt Willy. En inderdaad, de rauwe straatrock wordt niet afgewisseld door dramatische soulballades. Maar hun aanwezigheid op dat dubbelalbum leverde hen wel een platencontract op, zij het indirect, want de talentenjager kwam oorspronkelijk naar de Tuff Darts luisteren.

De talentenjager stelde voor Jack Nitzsche als producer te nemen. Willy kende de arrangeur van Phil Spector niet van naam, al behoorde diens werk met onder meer The Ronettes en de The Crystals tot zijn favoriete muziek. De eerste ontmoeting van Willy met Nitzsche eindigde in dronkenschap. Diezelfde week nog gingen ze de studio in. “Villy,” zei Nitzsche met zijn Duitse accent, “je wilt toch niet je hele leven een punk blijven? Als je een zanger wilt worden, zing dan.” En Willy zong, zijn eigen ballade Party Girls. De technicus had na afloop tranen van ontroering in zijn ogen. En Nitzsche verzuchtte: “Zoiets heb ik sinds lang niet meer gehoord.”

“Pak me mijn groep af, zet me op een straathoek en ik zal op precies dezelfde manier zingen,” zegt Willy. De muziek van Mink DeVille: enerzijds ratelende rockers die beelden uit Mean Streets op het netvlies toveren, anderzijds smartelijke ballades die herinneringen aan Ben E. King oproepen. Maar rauw of sentimenteel, altijd klinkt de muziek van Willy romantisch. Zelfs het grimmige She’s So Tough kent een lieflijke passage: Now baby, just for a chance to talk to you… Well, I would walk till 1 wore out my shoes.

De muziek van Mink DeVille: klassiek en toch modern. “Een eeuwige cirkelgang,” noemt Willy de popmuziek. “Uitgaan van het bestaande en een persoonlijk element toevoegen, dat is mijn werkwijze.” Plus: vanuit het hart zingen. “Onze muziek is niet intellectueel maar intuïtief,” zegt Willy. “Daarin verschillen we van de meeste andere groepen. En onze muziek heeft een Spaans aroma, we spelen pachucorock.”

Willy gaf het debuutalbum van Mink Deville de ondertitel Cabretta mee. De eigenschappen van die leersoort zijn ook de eigenschappen van Willy en zijn muziek: tough and tender.

“Ik ben niet agressief. Maar als iemand mij een klap verkoopt, dan maak ik geen V-teken, dan geef ik hem een klap terug,” zegt Willy. “Maar ik ben niet het type dat vrouwen slaat, ik ben meer iemand die bloemen voor zijn meisje meebrengt. Ik schaam me niet toe te geven dat ik een romanticus ben.”