The National - Beter falen dan niet proberen

Juni 2013

“Best wel vervelend eigenlijk dat de inspiratie gelijk weer opspeelde toen we na twintig maanden eindelijk waren uitgetourd. We hadden onszelf minimaal een jaar vrijaf gegund, maar daar bleef uiteindelijk bitter weinig van over,” zegt Matt Berninger zonder een greintje spijt in zijn stem. En zodoende ligt er amper drie jaar na dato al een opvolger voor High Violet, het album waarmee The National de undergroundstatus wist te onstijgen. Trouble Will Find Me zal ongetwijfeld een nog breder gehoor vinden, want de bezonken artrock van deze glamourloze indieband klinkt moeiteloos magisch.

Vergeet de geblaseerde hipsterrecensenten, die de doorbraakplaat al minder indringend noemden dan Boxer, terwijl het jongste album in hun oren te groots en meeslepend is uitgepakt. Voor anti-snobisten geldt Trouble Will Find Me juist als het voorlopige meesterwerk, zijnde origineler, hoogstaander en daarbij toegankelijker dan de vijf voorgangers. Zo vormt The National nu de ontbrekende schakel tussen Tindersticks en Elbow, al valt het wel te betreuren dat de groep het clubcircuit inmiddels is ontgroeid. “De kunst is inderdaad om jezelf te blijven”, beaamt voorman Matt Berninger. “Een jaar of vijf geleden tourden we als voorprogramma van R.E.M. en toen hebben we geleerd dat je voor een groot publiek kleine liedjes niet per se tot bombastische stukken hoeft op te blazen om toch de achterste rijen te bereiken. De muziek moet het ’m uiteindelijk doen en mits geholpen door een goed geluid lukt dat ook best.”

We schrijven eind mei en over enkele dagen trekt Berninger met The National opnieuw de wijde wereld in om tot diep in november met de nodige tussenpauzes van zo’n twee weken een dikke zestig optredens af te werken. Op het voor rock ’n’ roll-begrippen onchristelijke tijdstip van tien uur ’s ochtends hangt de zanger en tekstdichter al opmerkelijk fris en monter aan de telefoon in Brooklyn, waar hij woont met zijn echtgenote, een gewezen redactrice van The New Yorker, en hun kleuterdochter. In diezelfde artistiek angehauchte borough van New York leven ook de andere groepsleden: de tweeling Aaron en Bryce Dessner, de beide gitaristen die afzonderlijk van elkaar de basiscomposities aandragen, en de broers Scott en Bryan Devendorf, de achteloos briljante ritmesectie. Opgegroeid in Cincinnati, Ohio zocht de een na de ander gedurende de tweede helft van de jaren negentig zijn heil in The Big Apple. “Dat is minder opmerkelijk dan het misschien lijkt,” aldus Berninger. “Wie uit een kleine stad in het Middenwesten wil ontsnappen naar een metropool, kiest veelal voor Chicago ofwel New York.”

Veertigplusser Matt Berninger behoorde tot de eerste lichting grafisch ontwerpers met enige verstand van webdesign, waardoor hij meteen goed betaald werk vond. Binnen de kortste keren wist hij op te klimmen tot creatief directeur van een bureau met prestigieuze opdrachtgevers als The Metropolitan Museum Of Art. “Na het barsten van de internetzeepbel ging het er alsmaar zakelijker aan toe, terwijl ik zelf amper meer aan ontwerpen toekwam, zodat ik besloot als feelancer verder te gaan. Bovendien liep het steeds beter met The National, al hield het eigenlijk tot voor kort niet over wat we met de muziek verdienden. Vandaar dat iedereen nog betrekkelijk lang zijn vaste baan heeft aangehouden, met alle problemen van dien. Voor een Europese tournee van veertien dagen bijvoorbeeld namen we een week verlof op om ons vervolgens de tweede week ziek te melden. We hebben enkele jaren een dubbelleven moeten leiden.”

The National ontstond eigenlijk zo gauw de laatste van de vijf was neergestreken in Brooklyn. Op de middelbare school in Cincinnati opereerden ze nog in twee verschillende groepen: de Dessner-tweeling en Bryan Devendorf in Project Nim, dat volgens eigen zeggen niet in de laatste plaats vanwege “de getalenteerde zangeres” klonk naar 10,000 Maniacs; Scott Devendorf en Berninger in het naar diens moeder vernoemde Nancy, “een maffe garageband naar voorbeeld van Guided By Voices en Pavement”. Ofschoon gezegend met een warme bariton mag Berninger beslist geen vocaal wonder heten, al heeft hij zich weten te ontwikkelen tot een waardige crooner noir. “Bob Pollard en Stephen Malkmus spraken me vroeger aan door hun onverschrokkenheid: ze zongen er op los zonder er verder bij na te denken. De laatste tijd heb ik veel naar Roy Orbison geluisterd. Hij presteerde het om in een enkel lied soms wel vier verschillende octaven te bestrijken, waarbij zijn melodieën de meest onwaarschijnlijke draaiingen konden maken. Dankzij hem ben ik de mogelijkheden van mijn eigen stem gaan verkennen, dit onder het motto: beter gefaald dan niet geprobeerd.”

Matt Berninger kan zelf geen enkel instrument bespelen, “gelukkig maar, durf ik gerust te stellen”, terwijl met name de Dessner-tweeling er juist een academische aanpak op nahoudt. Vooral op Trouble Will Find Me experimenteren ze met complexe maatsoorten als 9/8 en 7/8, wat de zanger niet verhindert om zich tegen de composities aan te bemoeien. “Ik mag graag nonmuzikale termen gebruiken om Aaron en Bryce een bepaalde richting op te duwen wanneer ik iets krijg opgestuurd wat niets bij mij losmaakt. Dat ik in technisch opzicht een muzikale onbenul ben, ervaar ik als een voordeel. Aangezien ik de regels niet ken, kan ik me er ook niet door laten beperken, net zo min als ik de war raak van een ingenieus in elkaar gestoken stuk, want dat hoor ik nu eenmaal toch niet. Ik trek een fles wijn open, zet de koptelefoon op, ga lekker onderuit op de bank hangen en begin gewoon wat over de muziek heen te neuriëren. Vroeg of laat vormt er zich dan altijd wel een zangmelodie.”

Al neuriërend hoort Berninger na verloop van tijd de eerste losse woorden, die aan de melodie blijven kleven “als vliegen op een strook vliegenvangpapier”. Zo verzamelen zich steeds meer woorden waartussen wonderlijk genoeg een zekere samenhang lijkt te bestaan. “Soms is het beeld, dan weer een zinsflard, al kan het net zo goed een citaat uit een bestaand liedje van iemand anders zijn, dat ik tijdelijk wil gebruiken om het bij nader inzien alsnog te laten staan. Pas als de melodie helemaal met woorden is opgevuld, ga ik eens rustig bekijken of het echt ergens op slaat en begint het echte schrijfwerk: het omvormen en het fijnslijpen. Maar ik ben gestopt met het overanalyseren van wat ik in vrije associatie zoal neerschrijf, dit vanuit de overtuiging dat heus niet iedereen, mijzelf incluis, het helemaal hoeft te kunnen doorgronden. Sterker zelfs, om met de veredelde lounge singer-songwriter Ethan Lipton te spreken: een goede liedtekst bevat minstens vijftien procent stompzinnigheid.”

Vraag Matt Berninger de muziek van The National te typeren en ook hij kiest voor de woorden romantisch en melancholisch, een reden temeer voor hem om te proberen de teksten iets humoristisch mee te geven. Zo lijkt de albumtitel Trouble Will Find Me een geaffecteerde variant op de volkse Amerikaanse uitdrukking shit happens: ieder mens wordt sowieso van tijd tot tijd getroffen door kommer en kwel. If I stay here, I’ll never leave. If I stay here, trouble will find me, heet het daarnaast in Sea Of Love bij wijze van levensles: past een mens niet goed op zijn tellen, dan roept hij het onheil over zichzelf af. Aan het album laten zich trefwoorden hangen als bezinning, geloof en eindigheid, waarbij Berninger het woord hemel opmerkelijk vaak in de mond neemt. I’m a griever now, because we’ll all arrive in heaven alive, zo eindigt Heavenfaced tot nadenken stemmend. We’ll all arrive.

Saillant detail: High Violet is opgedragen aan de in die periode overleden dierbaren, Trouble Will Find Me aan hun jonge kinderen, terwijl vergankelijkheid juist het onderliggende thema van het nieuwe album is. “Geloof het of niet, maar dat had ik mezelf niet eens gerealiseerd,” reageert Berninger. “Wel heb ik me natuurlijk afgevraagd waar die talrijke verwijzingen naar allerlei vormen van sterfelijkheid toch uit voortsproten. De reden bleek tweeërlei en paradoxaal bovendien. Vroeger stond ik met een jeudige onverschilligheid tegenover de dood. Het kon mij werkelijk niets schelen als de volgende dag mijn laatste uur zou slaan. Goed en wel vader besefte ik dat sommige mensen zo lang mogelijk op mij moeten kunnen rekenen. Uit die verantwoordelijkheid put ik sindsdien de nodige motivatie om er het beste van te maken. Tegelijkertijd benauwt het me helemaal niet meer dat er wel eens geen hiernamaals zou kunnen bestaan. Mijn leven na de dood is mijn dochter. En aan dat inzicht ontleen ik weer een zekere troost.”