Ron Sexsmith - Uit de tijd gevallen

Juni 2013

Niemand minder dan Elvis Costello vergeleek hem met niemand minder dan Paul McCartney, die hem nota bene bij zich thuis uitnodigde om samen wat muziek te komen maken. En niemand minder dan Coldplay-voorman Chris Martin nam een duet met hem op bij wijze van steun in de rug, want als droefgeestige singer-songwriter met een verfijnd popgevoel valt Ron Sexsmith jammerlijk tussen wal en schip.

“Ik vind mezelf een popmuzikant, niets meer en niets minder. Als ik een zingende pianist was geweest, zou niemand me ooit hebben bestempeld als een singer-songwriter. Welbeschouwd heb ik meer gemeen met Elton John dan met Gordon Lightfoot, en hem kon je al moeilijk een rasechte folkzanger noemen. Ik maak kleine, melodieuze, romantische liedjes, die sinds de jaren tachtig niet meer in zwang zijn. Overigens was ik destijds al misplaatst, want alles en iedereen werd toen overgestileerd, iets waar een glamourloos iemand als ik zich absoluut niet voor leent. Dat ik begin jaren negentig nog een platencontract kreeg aangeboden, mag al met al mag een klein wonder heten.”

“Mijn albums klonken te obsoleet om aardig te verkopen, begreep ik na vier flops op rij. Om die reden ben ik in zee gegaan met Martin Terefe, een Zweedse producer uit Londen, die ik bij toeval had leren kennen. Hij wist hoe je elektronische geluiden op een harmonieuze manier moest toepassen, dus hij zou voor mij vast een mix tussen ouderwets en eigentijds kunnen bedenken. Het mocht allemaal niet baten, integendeel, ik stond nog steeds in dezelfde kleine zalen, waar iedere keer weer wat minder volk kwam opdagen. Vandaar dat ik een jaar of vijf geleden uit kostenoverwegingen voor het eerst in mijn eentje moest touren, waardoor het voor mij des te meer voelde als de dood in de pot.”

“De wanhoop nabij overwoog ik serieus het muzikantenbestaan voor gezien te houden, al was dat bij nader inzien natuurlijk absoluut geen optie. Ten einde raad klopte ik aan bij Bob Rock, de producer van megasterren als Metallica en Michael Bublé, die zich bij een of andere feestelijke gelegenheid tegenover mij had laten ontvallen dat hij mijn werk wel wist te appreciëren. Het is kennelijk niet goed of het deugt niet, want nu vond men mij opeens te gelikt klinken, maar mooi dat Long Player Late Bloomer mijn carrière vooral in Engeland wel de gehoopte impuls heeft gegeven. Over een paar dagen mag ik zelfs voor de tweede keer optreden in de Royal Albert Hall in Londen. Kortom, geen kwaad woord over Bob Rock, al belandde ik voor het opnemen van Forever Endeavour uiteindelijk toch weer bij Mitchell Froom, iemand op wie ik muzikaal blind kan varen.”

“Ondanks het chronisch gebrek aan commercieel succes mag mijn bescheiden carrière eigenlijk best geslaagd heten. Per slot van rekening zit ik inmiddels ruim twintig jaar in het vak en tot dusver heb ik alle stormen in de muziekindustrie weten te doorstaan, iets wat lang niet iedereen mij kan nazeggen. Mijn inkomen haal ik tegenwoordig vooral uit de royalties van mijn werk, want dankzij het feit dat grootheden als Rod Stewart, Michael Bublé, Katie Meluaen Emmylou Harris soms een liedje van mij opnemen, keert de muziekuitgeverij mij een vast voorschot uit. Aan het touren houd ik nog steeds geen cent over, maar ik ben allang blij dat ik niet behoor tot die beroemde Canadese muzikanten die waar ook ter wereld voor praktisch allemaal landgenoten hun kunstje staan op te voeren, want dan zou ik eerlijk gezegd net zo lief thuisblijven.”

“Persoonlijk vind ik mijn werk eigenlijk helemaal niet zo melancholiek, sterker nog, het is niet gespeend van de nodige humor, al is die blijkbaar te droog om ook maar door iemand te worden opgemerkt. Zelfs de ronduit trieste nummers zijn niet pols-door-snijderig, er zit steevast een sprankje hoop in. Los daarvan kan een goed droevig liedje vaak rustgevend werken. Tijdens de Grote Depressie konden de mensen het hoofd amper boven water te houden, maar als ze Bing Crosby op de radio Pennies From Heaven hoorden zingen, voelden ze zich getroost door iemand die kennelijk precies wist wat zij doormaakten.”

“De liefde maakt het leven de moeite waard. Voor de rest frustreert het je, maakt het je ongelukkig, drijft het je tot waanzin en wat al niet meer. Iedere dag voel je je wel weer ietsjes anders, dus je kunt als tekstdichter dezelfde thema’s steeds vanuit een nieuwe hoek belichten. Zo bestrijkt iedere plaat een zekere periode in mijn leven, waarin ik ook telkens in een bepaalde gemoedstoestand verkeerde, wat zich weer weerspiegelt in de stijl en de sfeer van de liedjes. Verder geven de muzikanten en de opnamelocatie elk album zijn eigen karakter, vandaar dat het me eigenlijk behoorlijk irriteeert wanneer iemand mij meent te moeten verwijten dat ik keer op keer met dezelfde plaat op de proppen kom.”

“Liedjes maken blijft een opwindende bezigheid. Op sommige momenten vrees ik dat mijn bron wel eens opgedroogd zou kunnen zijn, maar dan krijg ik toch weer een of ander ideetje, waarmee ik gelijk met kloppend hart aan de slag ga. Op de gekste momenten kan er een melodie in mij opkomen, die ik dan een tijdje voor me uit neurie om ze in mijn hoofd op te slaan. Opnemen doe ik nooit, want wanneer ik iets vergeet, was het kennelijk de moeite niet waard om te onthouden. Of het blijkt juist goed genoeg om een paar dagen later weer op te duiken. Een melodie roept automatisch het begin van een tekst op, soms niet meer dan een regel of een paar woorden. Meestal lijkt het al te triviaal, soms zelfs ronduit banaal, maar wat betreft invallen ben ik allesbehalve een snob. Als het nergens toe leidt, kan ik het altijd nog wegsmijten. Het omgekeerde wil trouwens ook wel eens gebeuren.”

“Zeven jaar lang heb ik als jonge vader de kost verdiend als koerier bij een pakketdienst. In de avond speelde ik in koffiehuizen met een open podium een kwartiertje, een enkele keer had ik een optreden in een club. Toen ik halverwege de jaren negentig professioneel muzikant werd, veranderde mijn leven op slag drastisch. Als dertiger kon ik eindelijk het onstuimige bestaan van een twintiger leiden, waarbij ik stomkop natuurlijk bezweek voor alle cliché uitspattingen uit het grote rock ’n’ roll-boek, wat onvermijdelijk ten koste ging van mijn huwelijk. Toch ben ik nooit gemeen of wreed tegen iemand geweest, geloof ik, hooguit was ik in die wilde jaren zelfzuchtig en onnadenkend. Op Forever Endeavour keer ik in Snake Road terug naar die vroegere ik, maar ook al is het niet iemand op wie ik bepaald trots ben, inmiddels oordeel ik minder hard over hem en kan ik zelfs een beetje de spot met hem drijven.”

“Volgend jaar word ik vijftig. Ik kan het amper geloven, ook al omdat ik me helemaal nog niet zo oud voel. Bovendien ben ik carrièrematig uit het dal gekropen, dus al met al zie ik het komende decennium vol vertrouwen tegemoet. Mits mijn stem het tenminste houdt, want door de jaren heen heb ik op tournee al heel wat keren steroïden moeten gebruiken. Er zitten nogal wat hoge noten in mijn liedjes en daarbij ben ik een beroerde slaper, waardoor ik uit overmoeidheid binnen de kortste keren mijn stembanden ga forceren. Een kleine twee jaar geleden sloeg de schrik me trouwens om het hart toen ik op een gegeven moment last kreeg bij het slikken en er een knobbeltje in mijn keel werd ontdekt. Anders dan men aanvankelijk vreesde bleek het niet kwaadaardig, sterker nog, in de loop van een paar maanden verdween het ding als sneeuw voor de zon.”