Ry Cooder - Let’s ball awhile

November 1987

“Geloof het of niet, maar mijn soundtracks zijn heel wat persoonlijker dan mijn soloplaten. Ik kan er namelijk veel beter mijn ei in kwijt, omdat ik niet voortdurend word gekweld door de vraag of hetgeen ik doe commercieel wel voldoende kans maakt. Filmmuziek daarentegen is eigenlijk geen echt handelsproduct. De ironie wil echter dat ik juist dankzij dat werk voor het eerst in twintig jaar een aardige cent verdien. Met mijn eigen albums speelde ik altijd net quitte, terwijl ik op mijn tournee steevast geld moest toeleggen. Nu hoef ik tenminste niet langer bang te zijn dat ik straks op mijn vijftigste weleens zou moeten erkennen dat ik het in het leven niet ver heb weten te schoppen.”

Zo dacht Ry Cooder er nog geen anderhalf jaar geleden over toen hij pas furore had gemaakt met de zinderende soundtrack voor Paris, Texas van regisseur Wim Wenders. Een spoedige terugkeer in de popwereld leek dan ook hoogst onwaarschijnlijk. Weliswaar hield hij wat het maken van soloplaten betreft een slag om de arm, maar voor optreden op grote schaal scheen hij totaal niets meer te voelen. “De buitenwereld stelt zich het bestaan van een rondtrekkend popmuzikant voor als een eindeloos feest,” zei hij. “Niets is minder waar. Na verloop van tijd begint het je gruwelijk de keel uit te hangen en daarbij sloopt het je zowel geestelijk als lichamelijk. Je gaat er op den duur aan kapot.”

Het kan verkeren. Afgelopen voorjaar formeerde Ry Cooder een gelegenheidsformatie onder de naam The Moula Banda Rhythm Aces, waarmee hij een vijftal concerten in Californië gaf. De tienkoppige groep was samengesteld uit kameraden op wie hij voor zijn soundtracks reeds diverse malen eerder een beroep had gedaan. Het multiraciale collectief bestond uit toetsenist Van Dyke Parks, accordeonist Flaco Jimenez, saxofonist Steve Douglas, bassist Jorge Calderón, drummer Jim Keltner, percussionist Miguel Cruz en de zangers Terry Evans, Willie Greene Jr., Bobby King en Arnold McCuller. Niet alleen Cooder en zijn begeleiders raakten in de ban van het spel, de publieke respons bleek niet minder bemoedigend, reden waarom de voorman spontaan besloot om met hetzelfde gezelschap de opnamestudio op te zoeken. Get Rhythm heet het resultaat veelzeggend en ergens op dat elfde album zweept hij zijn medemuzikanten op met een samenzweerderig Let’s ball awhile, een aansporing die bepaald niet tegen dovemansoren gezegd blijkt.

“Ik wilde het spelplezier dat we op het podium beleefden op de plaat vastleggen,” vertelt Cooder aan de telefoon vanuit huis in Santa Monica, Californië. “Vandaar dat we het repertoire van tevoren slechts vluchtig hebben doorgenomen. Aan repeteren heb ik meer dan ooit een broertje dood, om maar te zwijgen van het feit dat het ten koste gaat van de spanning die de uiteindelijke uitvoering mee moet krijgen. Bovendien voelen we elkaar muzikaal bijzonder goed aan, dus de zaak loopt zelden of nooit in het honderd. Het is zonder overdrijving de bezetting van mijn dromen.”

Cooder onthult vast van plan te zijn om binnenkort weer te gaan touren, temeer daar hij ditmaal over de financiële middelen beschikt om ook op geluidstechnisch gebied topkwaliteit te leveren. Europa staat bovenaan het lijstje, meldt hij, aangezien hij aan de concerten die hij er heeft mogen geven louter prettige herinneringen bewaart. “In de Verenigde Staten lijkt men pas sinds kort ontvankelijk voor mijn soort muziek,” zegt hij. “Twaalf jaar geleden kwam er bij wijze van spreken geen hond opdagen als ik ergens optrad, terwijl nu Los Lobos zelfs de top van de hitlijsten halen. Zij hebben meer geluk gehad dan ik, in die zin dat ze de juiste groep op het juiste moment bleken te zijn. Want in wezen houden we ons met precies hetzelfde bezig. Alles absorberen wat je om je heen hoort, het lijkt voor een Amerikaanse muzikant met enig cultuurhistorisch besef de meest voor de hand liggende werkwijze en toch gebeurt het slechts sporadisch.”

Als geen ander heeft Ry Cooder de volksmuziek van zijn land geëxploreerd en tegelijkertijd geactualiseerd, sterker nog, naast folk, blues, gospel en zelfs jazz verdiepte hij zich ook in buitenissiger genres uit onder meer Mexico, de Bahama’s en nota bene Azië. De leergierigheid van de prille veertiger dateert al vanaf zijn tienerjaren toen hij de oude meesters van de folkblues opzocht wanneer ze Los Angeles aandeden. Hij ontwikkelde zich opmerkelijk snel tot een meestergitarist met als specialisme de slide-techniek, maar in tegenstelling tot het gros van de instrumentale bollebozen heeft Cooder zich nimmer schuldig gemaakt aan holle virtuositeit. Niet voor niets klinken zijn albums uit de jaren zeventig, waaronder de erkende meesterwerken Into The Purple Valley, Paradise And Lunch, Chicken Skin Music en Bop Till You Drop, onverminderd aanstekelijk.

“Eerlijk gezegd haat ik al mijn vroegere platen,” reageert Cooder. “Inhoudelijk gezien kunnen ze er op een enkele uitzondering na misschien nog wel mee door, de klank daarentegen deugt niet en mijn spel laat evenzeer te wensen over. Maar breng dat de mensen maar eens aan hun verstand.” Uitgerekend Jazz, het album dat hij een totale mislukking noemt, vormde voor regisseur Walter Hill de aanleiding om Cooder te vragen voor de soundtrack van de western The Long Riders. Daarop stroomden de aanbiedingen uit de filmwereld binnen, hetgeen hem en passant een welkom excuus opleverde om zijn solocarrière voor onbepaalde tijd stil te leggen. Liefhebbers van zijn muziek hoefden daar overigens steeds minder rouwig om te zijn, aangezien die soundtracks niet alleen veelal op plaat werden uitgebracht, ze lagen bovendien in het verlengde van zijn reguliere albums, zeker in het geval van The Border en Crossroads.

“Van meet af aan heb ik er naar gestreefd dat mijn filmmuziek ook op zichzelf moest kunnen staan,” aldus Cooder. “Zelfs in het geval van Paris, Texas blijken klank en beeld niet onlosmakelijk met elkaar verbonden. Voor die klus kreeg ik trouwens maar amper twee weken de tijd. Gelukkig gaat het oproepen van sfeer me nogal gemakkelijk af, dus het stond er daadwerkelijk in een vloek en een zucht op. Bij actiescènes kost het me echter des te meer moeite om een aanknopingspunt te vinden. Een man die door een woestijn wandelt spreekt nu eenmaal meer tot de verbeelding dan twee auto’s die door een binnenstad scheuren.”

Het ingrijpende besluit om het lucratieve werk voor de filmindustrie te verruilen voor het onzekere bestaan van popmuzikant, vond zijn kiem tijdens de opnamen van Crossroads. Tussen de bedrijven door deed Cooder in een club in Los Angeles een verrassingsoptreden met de groep van Frank Frost, een blueszanger uit Greenville, Mississippi, die hij voor die soundtrack had laten overkomen. “Voor het eerst sinds jaren heb ik weer het gevoel dat ik een album kan maken dat ik niet zal haten,” zei hij bij die gelegenheid en de gelijkenis tussen Crossroads en Get Rhythm blijkt dan ook onmiskenbaar.

“Als muzikant hou ik van avontuur,” zo verklaart Cooder zijn terugkeer in de wilde wereld van de popmuziek. “Ik heb negen soundtracks gemaakt en ik vond ze stuk voor stuk boeiend om te doen, omdat ze qua stijl sterk van elkaar verschilden. Elk project hield op een of andere manier een artistieke uitdaging voor mij in, waarvan ik al doende het nodige kon opsteken. Maar ik wilde per se niet in herhalingen vervallen, dus het werd de hoogste tijd om weer eens op iets anders over te schakelen. Daarbij stond het mij duidelijk voor ogen welke kant het nou met mijn eigen muziek op moest.”

Get Rhythm wordt gekenmerkt door een zeldzaam geïnspireerde interactie, die ondanks het verbluffende vakmanschap de stilistische finesse van de eerdere albums niet helemaal kan doen vergeten. Bovendien rijst de vraag of het grote publiek, geconditioneerd als het nu eenmaal is, wel oren heeft voor zulke eclectische rootsrock. “Het zal mij werkelijk een zorg wezen,” reageert een opgeruimd klinkende Cooder. “Ik heb alleen het vage vermoeden dat het muzikale tij in de Verenigde Staten enigszins ten gunste van mij lijkt te zijn gekeerd. Maar wat er vandaag de dag allemaal precies in zwang is, weet ik echt niet, want ik luister al tijden niet meer naar de radio en naar MTV kijk ik ook al niet. Een jaar of vijf geleden dreigden allerlei commerciële overwegingen mij het plezier in het musiceren te gaan vergallen, reden waarom ik op een gegeven moment ben afgehaakt. Ik wilde weer ongestoord mijn eigen gang kunnen gaan. En zo gezegd, zo gedaan.”