Ryan Bingham - Op de bonnefooi

Januari 2011

Jarenlang was hij een ploeterende rootsrocker met weinig toekomstperspectief, totdat de succesfilm Crazy Heart over een verlopen countrycoryfee hem een Oscar voor beste liedje opleverde. Even ‘tough and tender’ als Steve Earle bezingt Ryan Bingham (30) op zijn jongste album Junky Star in levensechte verhalen de schaduwzijde van de Amerikaanse samenleving. “Ik kan me wel vereenzelvigen met de kansarmen.”

Eerst

“Sinds een jaar of drie nu woon ik in Los Angeles, om precies te zijn in Topanga Canyon, daar waar Neil Young zo’n veertig jaar geleden After The Gold Rush heeft opgenomen. Onder muzikanten en kunstenaars gold het destijds als een ware biotoop en nog steeds eigenlijk, want het blijft het een van de weinige buurten in L.A. waar projectontwikkelaars niet hun slag hebben kunnen slaan, vooral ook dankzij het aangrenzende staatspark.

Ik ben goeddeels opgegroeid in het landelijke West-Texas, al hebben we ook een blauwe maandag in Bakersfield, Californië gewoond, maar ik kom oorspronkelijk uit Hobbs, een stadje in het zuidoosten van New-Mexico. We bleven nooit ergens langer dan twee jaar, omdat mijn vader op de olievelden werkte. Zo leerde ik al op jonge leeftijd me overal snel aan te passen, iets wat me in het latere leven goed van pas zou komen.

Een oom van mij uit Hobbs was een rodeorijder en via hem ben ik in die wereld verzeild geraakt. Als knul van elf deed ik al aan juniorrodeo’s mee en zo ben ik langzaam hogerop geklommen. Uiteindelijk bleek ik lang niet professioneel genoeg ingesteld om er  meer dan een grijpstuiver mee te verdienen. Op mijn zestiende hield ik de middelbare school voor gezien en kort voor mijn achttiende besloot ik uit huis te gaan. Een vriend van mij studeerde inmiddels in Stephenville, Texas, vandaar dat ik wist dat die universiteit een rodeoteam had. Toen heb ik alsnog mijn schooldiploma gehaald om daar een studie te kunnen volgen. Na een paar jaar hing het me alweer de keel uit en ben ik in de bouw gaan werken, terwijl ik in de weekends rodeo’s bleef rijden.”

Daarna

“Vanaf mijn zeventiende speel ik gitaar, zo goed en zo kwaad mogelijk, want ik ben muzikaal allesbehalve onderlegd. Uitvogelen hoe een liedje van iemand anders in elkaar stak, lukte me met de beste wil van de wereld niet, zodat ik me wel gedwongen zag met twee akkoorden mijn eigen nummers te maken. Die oom van mij uit Hobbs bestierde ook een truck stop bar met een jukebox vol geweldige plaatjes, van Bob Wills & His Texas Playboys, Commander Cody & His Lost Planet Airmen en The Marshall Tucker Band tot Bob Dylan, Led Zeppelin en Joe Ely. Verder bezat hij nog een aanzienlijke collectie lp’s uit de jaren zestig en zeventig, dus mijn muzikale smaak heb ik voornamelijk aan hem te danken.

Mijn eerste echte concert was in Fort Worth, een optreden van Robert Earl Keen Jr., zo iemand die kennelijk van zijn muziek kon leven zonder dat hij ooit op de radio werd gedraaid. Zo ontdekte ik dat er in heel de Verenigde Staten een ondergronds circuit bestaat van kroegen en zaaltjes waar singer-songwriters en rootsgroepen terecht kunnen. Op een vaste doordeweekse avond hebben ze het hele jaar door een open podium, waar ik overigens pas op durfde te stappen toen ik voldoende moed had verzameld met optredens op after parties van rodeo’s.

Na verloop van  tijd vond ik een vast bijbaantje bij een rodeoproductiemaatschappij, die  me ook inhuurde om die after parties in een of andere plaatselijke bar op te luisteren. Op een goede avond verdiende ik er wel vijftig dollar aan fooien bij, terwijl het steeds vaker voorkwam dat zo’n kroegbaas mij terugvroeg. Zo had ik op gegeven moment drie tot vier optredens per week en verdiende ik genoeg om de bouw en de rodeo vaarwel te zeggen.”

Vervolgens

“Een jaar of zeven jaar geleden ontmoette ik op een folkfestival in de buurt van Austin ‘s avonds bij het kampvuur een stel muzikanten uit New Braunfels, die daar in een caravan achter een kroeg bivakkeerden. Ik heb me ter plekke aangesloten bij die gasten, want behalve mijn vrachtauto en gitaar bezat ik hoegenaamd niets. Sommigen van hen zaten in een band en als zij tourden mocht ik mee als hun voorprogramma. Juist toen dat schnabbelwerk mij de keel begon uit te hangen, deed de mogelijkheid zich voor om een seizoen lang bij Disneyland in Parijs, Frankrijk als cowboy in een wild west show te figureren.

Goed en wel terug in Texas ontmoette ik mijn drummer Matty Smith met wie ik in Austin en omgeving begon op te treden. Alleen wemelt het daar van de goede singer-songwriters en rootsgroepen, zodat we amper aan de bak kwamen, vandaar dat we toen maar besloten rond te gaan trekken. Met ons hele hebben en houden in mijn vrachtauto reisden we op de bonnefooi van stad naar stad. Onderweg maakten we kennis met professionals als Joe Ely en Terry Allen, die zo aardig waren ons af en toe het voorprogramma te laten verzorgen. Zo kon het gebeuren dat we op een gegeven moment werden gesignaleerd door iemand van een belangrijke platenfirma. Inmiddels hadden gitarist Corby Schaub en bassist Elijah Ford zich bij ons gevoegd en opereerden we onder de naam The Dead Horses.

Van componeren wist ik in ambachtelijk opzicht bitter weinig af. Ik heb alles zelf moeten uitvinden, wat betekende dat ik aanvankelijk maar wat aan rommelde. Er zat nauwelijks structuur in mijn liedjes, waardoor de andere jongens er alleen met hangen en wurgen iets coherents van wisten te maken. Als tekstdichter putte ik van meet af aan inspiratie uit wat ik onderweg zoal zag en hoorde. Ik voel me wel verwant met de kansarmen in onze welvaartsmaatschappij, maar los daarvan vind ik het gewoon boeiender en vooral ook zinvoller me in te leven in de lotgevallen van een zwerver op straat dan te fantaseren over hoe op zaterdagavond een dronken meid zich in de kroeg laat versieren om de volgende ochtend met een houten kop in een vreemd bed wakker te worden.”

Toen

“Ondanks alle lovende recensies van Mescalito en Roadhouse Sun zat er niet echt schot in mijn carrière. Eigenlijk was ik de wanhoop nabij toen ik een telefoontje kreeg van een zekere Scott Cooper, een regisseur die fan van mijn muziek bleek te zijn. Hij werkte aan een film over een verlopen countryzanger met Jeff Bridges in de hoofdrol en tijdens een lunchafspraak vroeg hij of ik soms niet een paar liedjes wilde schrijven. Ik nam het script mee op tournee en kwam terug met het nummer The Weary Kind.

De middag dat ik hem belde, zat hij toevallig bij T Bone Burnett thuis aan de soundtrack van te werken, samen met Stephen Bruton, Bobby Neuwirth en ook Jeff Bridges. Of ik misschien in de gelegenheid was om even langs te komen, dan konden ze het gelijk allemaal beluisteren. Als ze het cd’tje opzetten, ga ik wel even naar de wc, was mijn idee, maar ik moest het live ten gehore brengen. Iedereen vond het gelukkig mooi, ze lieten me meteen meedoen en ik kreeg zelfs een soort huiswerk mee om nog een ontbrekend liedje te bedenken.

Alleen al die eerste vijf uur thuis bij T Bone waren zo enorm inspirerend. De verhalen over al die muzikanten met wie hij in de loop der jaren heeft samengewerkt bleken erg leerzaam, net als gezamenlijk een nummer schrijven en daar al doende over praten. In de opnamestudio weet T Bone een zeldzaam ontspannen sfeer te scheppen, terwijl hij toch weigert terug te vallen op zekerheden. Hij laat juist opvallend veel aan het toeval over.”

Nu

“Het gigantische succes van Crazy Heart vorig jaar en daar bovenop de Oscar voor The Weary Kind kwamen als geroepen, want anders had ik Junky Star hoogstwaarschijnlijk in eigen beheer moeten maken. Dat zo’n grootmeester als T Bone Burnett mij bovendien in zijn inner circle heeft geaccepteerd, kan ik al helemaal niet bevatten. Ik zie mezelf namelijk niet bepaald als een artistiek vakman en evenmin als een intellectueel type.

Bij The Dead Horses ging het tot voor kort niet alleen om de muziek, het was net zo goed ook een manier om onszelf van de straat te houden, zonder dat we echt een thuisbasis hadden. Nu ben ik alweer ruim een jaar getrouwd, maar ik moet nog steeds die twee werelden met elkaar in evenwicht zien te brengen. Wel leef ik tegenwoordig niet meer zo van dag tot dag, omdat ik me niet langer zulke zorgen hoef te maken over hoe het me morgen zal vergaan. Ik durf nu eindelijk eens een beetje vooruit te kijken.”