Willy DeVille - In de metropool

November 1984

i.s.m. Eveline Berghuis

Mink DeVille verblijft nu al zo’n maand in Nederland. De groep logeert in een bungalowpark in Hollandsche Rading, een plaatsje op een steenworp afstand van Hilversum, waar ’s avonds en ’s nachts in de inmiddels wereldberoemde Wisseloord Studio’s wordt gewerkt aan het zesde album. In de begindagen van de new wave onderscheidden de New Yorkers zich vooral op het Europese vasteland dankzij een klinkende combinatie van rock, soul en latin met het debuut Cabretta, waarop ook de a-typische radiohit Spanish Stroll stond. Op Coup de Grâce kreeg die eclectische stijl een Bruce Springsteen-achtige allure mee, maar pas met de van het al te gladjes geproduceerde Where Angels Fear To Tread getrokken salsarocker Demasiado Corazón (Too Much Heart)  schoot de groep commercieel weer in de roos. Maar we zijn voorman William Borsay (34) niet komen opzoeken om hem te laten vertellen over zijn muzikale activiteiten. Ook willen we hem niet uitvragen over het feit dat zijn persoonlijk leven een drastische wending nam toen hij ongeveer een jaar geleden met zijn jeugdliefde Toots tegelijk de heroïne besloot af te zweren. Nee, het gespreksthema vanmiddag is de metropool in het algemeen en New York in het bijzonder, een onderwerp waarvoor Willy DeVille maar wat graag op de praatstoel wil plaatsnemen.

Stanford

“Ik ben geboren en getogen in Stanford, een plaatsje aan de noordgrens van de staat New York, zo’n drie kwartier rijden vanaf het centrum van Manhattan. Stanford wordt door een spoorlijn in tweeën gedeeld: aan de ene kant arbeiderswijken rond fabrieken, aan de andere kant de betere buurten in het groen. De jongeren uit het arbeidersmilieu waren in de hoogtijdagen van de rock ’n’ roll regelrechte vetkuiven. Ze droegen het haar achterover gekamd in een kippenkontje en ze droegen scherp gesneden jasjes. De rijkeluiskinderen waren, zoals ze dat tegenwoordig noemen, kakkers. Ze kleedden zich involgens de klassieke college-stijl en reden na schooltijd rond in dikke auto’s. Ze waren er altijd op uit om ons jonge vetkuiven te molesteren, want in elke vriendengroep zat wel zo’n boom van een honkbalspeler. Daar heb ik dus die scheve neus aan overgehouden.”

“Ik had in Stanford één echte vriend, die een paar jaar ouder was dan ik. Hij rookte marihuana en speelde de blues. Die vriend heeft eigenlijk mijn leven veranderd. Van hem kreeg ik ook mijn eerste gitaarlessen. Eerst was James Brown mijn idool, maar toen hij me op een avond John Lee Hooker liet horen, kreeg muziek er voor mij plotseling een dimensie bij. Ik besloot blueszanger te worden. Maar als je pas dertien bent, is het nogal moeilijk om als John Lee Hooker te klinken. Toch kon je als blanke wel degelijk echte blues spelen, zoals John Hammond Jr. liet horen. Hij sprak veel meer tot mijn verbeelding dan al die Britse groepen, ook al omdat hij met zijn vetkuif en lange leren jas helemaal afweek van de toenmalige mode.”

“In Stanford kon je destijds alleen maar aan marihuana komen. Mijn vriend en ik wilden echter ook weleens een echte joint met hasjiesj roken, dus besloten we op zekere dag naar Greenwich Village in New York te gaan. In die jaren moest je nog verduiveld goed uitkijken met stuff, want als de politie je snapte, liep je het risico voor vijftien jaar achter slot en grendel te verdwijnen. We wisten dat we voor hasjiesj aan de oostkant van de Village moesten zijn, daar waar nauwelijks toeristen kwamen en de portieken van de appartementsgebouwen naar urine stonken. Uiteindelijk belandden we voor de deur van een louche appartementengebouw in een donkere vuile straat. Mijn vriend ging naar binnen, terwijl ik buiten bleef wachten. Hij kwam terug met spul dat iets weghad van zwart kleurkrijt.”

“Toen ik eenmaal in de Village was geweest, voelde ik mij al helemaal niet meer op mijn plek in Stanford. Ik droomde al jaren van een bestaan als bohémien, want de manier waarop het leven zich in Stanford voltrok, was in mijn ogen van een dodelijke saaiheid. Ik zocht soortgenoten en in de Village meende ik die te kunnen vinden, sterke nog, ik wist zeker dat ik daar in een soort van gemeenschap zou kunnen opgaan. Op mijn vijftiende ben ik van thuis weggelopen om met mijn vriend onder te duiken in de Village.”

New York

“Voor een puber die haast heeft om volwassen te worden, was de Village in het midden van de jaren zestig echt de plaats bij uitstek. Je leefde er praktisch op straat en als je pas van thuis weg bent, is dat natuurlijk behoorlijk opwindend. Bovendien kon ik er mijn favoriete muziek horen en mijn idolen zien optreden. De Village wordt ten onrechte vaak alleen maar geassocieerd met folk, want met de opkomst van The Beatles waren jaren vijftig waren in de Village definitief voorbij. Je kreeg in die kringen rebellen als John Hammond Jr., die werk van mensen als Robert Johnson gingen brengen. Hammond effende de weg voor jonge blanken als ik. Hij wist je ervan te overtuigen dat je als blanke best blues mocht spelen als je de blues maar wezenlijk voelde.”

“De plaats in de Village waar het allemaal gebeurde, was het Cafe Au Go Go op Bleecker Street. Elk jaar vond daar de zogeheten Blues Bag plaats, een twee weken durend bluesfestival. De ene avond trad John Lee Hooker er op, de andere Muddy Waters, de volgende Big Bill Broonzy en de allerlaatste avond speelden ze allemaal samen. De Au Go Go zelf stelde eigenlijk nauwelijks iets voor, het was een kelder met de afmetingen van een fors uitgevallen woonkamer. Ze hadden ook nog eens geen drankvergunning, dus je moest genoegen nemen met thee, koffie of fris.”

“Mijn vriend en ik hoorden bij het leger straatschuimers, die bedelden bij toeristen of, als het echt niet anders kon, wat klusjes deden. Overnachten deden we meestal in goedkope hotels. Zo hebben we in onze begindagen in New York regelmatig in het Broadway Central Hotel gewoond. Een kamer kostte er vierentwintig dollar, geloof ik, een bedrag dat we meestal met zijn drieën bij elkaar legden. Het hele gebouw was door en door vochtig. Als je uit bed stapte om naar de badkamer te gaan, sopten je voeten bij wijze van spreken in het vloerkleed. Toch vond ik het er fascinerend met al die junkies, hoeren, weirdo’s en andere randfiguren. De kamers aan de achterkant keken uit op een luchtkoker en je zag van alles en nog wat langs het raam vliegen: matrassen, lampenkappen, kippen, noem maar op, je kunt het zo gek niet verzinnen. Bij dat hotel hoorde het Mercer Arts Center, waar begin jaren zeventig de victorie van The New York Dolls begon. Maar in mijn tijd was het een en al blues wat de klok sloeg, al had je natuurlijk ook John Sebastian met zijn Lovin’ Spoonful.”

“Aan de vooravond van de jaren zeventig werd het alsmaar minder hip om van blues te houden. Zwarte blues wel te verstaan, want iemand als Janis Joplin wist moeiteloos de Fillmore East uit te verkopen. De actie was verplaatst naar de oude grote balzalen, terwijl in de Village steeds meer clubs hun deuren moesten sluiten. Mij stond dat hele hippiegedoe met die acid trips behoorlijk tegen, ik vond het gewoon een verschrikkelijke sleur. Op een gegeven moment had je in de Village alleen nog maar wat jazztenten waar levende muziek werd gespeeld. Dus besloot ik mijn biezen te pakken en af te reizen naar San Francisco, want daar scheen nog wel volop leven in de brouwerij te zijn.”

San Francisco

“Ik heb een jaar of twee in San Francisco gewoond, maar ik heb mij er geen dag op mijn gemak gevoeld. Als muzikant kwam ik er in de hoogtijdagen van The Allman Brothers Band ook niet aan de bak met onze Chicago blues. Ik leefde er voornamelijk van de bijstand. Verder heb ik een tijdje als verkoper in een kledingzaak gewerkt. Daarnaast verdiende ik wat bij met het dealen van marihuana en speed, want ik moest tenslotte ook mijn eigen drugs kunnen betalen.”

“San Francisco is geen stad voor mij. Het lijkt wel alsof iedereen er reformvoedsel eet, terwijl ze je om de haverklap toevoegen: you’ve got to mellow out. De hele Westkust staat mij trouwens tegen. Zo er al een Amerikaanse cultuur bestaat, vind je die zeker niet daar. De grote steden in het noordoosten van de Verenigde Staten hebben tenminste nog iets Europees, maar Californië kent alleen maar een plastic cultuur. En het gros van de mensen daar voert over het algemeen niet veel uit. De meesten leven van dag tot dag en aangezien het weer er praktisch nooit verandert, kun je de ene dag niet eens van de andere onderscheiden. Vandaar waarschijnlijk dat er zoveel klaplopers naar Californië trekken. Ze hangen wat op straat rond en na verloop van tijd worden ze pooier of dealer of weet ik wat. Toegegeven, je zult er in elk geval nooit van je leven in een portiek doodvriezen. Als je geen onderkomen voor de nacht kunt vinden, ga je gewoon lekker op het strand slapen.”

“In San Francisco stierf ik haast van heimwee naar New York. Zo bleef ik trouw elke week The Village Voice kopen. Daarin las ik op een keer dat het Broadway Central Hotel was ingestort. Ingestort! Bezweken onder de last van al die vuilnis en dat regenwater op het dak. En toen zag ik op een gegeven moment die kleine advertentie van CBGB’s, waarin jonge groepen werden gezocht die daar wilden optreden. Dat was voor mij het sein dat de tijd rijp was om terug te gaan naar New York.”

New York

“We naderden New York om ongeveer een uur ’s nachts. Het ogenblik dat ik de New Jersey Turnpike weer zag, zal ik niet licht vergeten. De twee jongens van mijn groep die met mij mee uit San Francisco waren gekomen, waren nog nooit van hun leven in New York geweest. Ze werden helemaal wild bij het zien van het World Trade Centre en het Empire State Building. En die gebouwen in het echt zijn ook een prachtig gezicht, precies zoals je ze kent van film en foto’s.”

“CBGB’s bleek niet veel voor te stellen. De naam is samengesteld uit de initialen van Country, Blue Grass en Blues, maar voor die muzieksoorten bestond halverwege de jaren zeventig in New York geen enkele belangstelling meer. Hilly Kristal, de eigenaar, was daarom op advies van Tom Verlaine begonnen met het programmeren van rock. Zijn eigen groep Television en Patti Smith waren de eersten die er optraden, kort daarna werden de Ramones en wij geboekt. Aanvankelijk speelden we nog voornamelijk blues, maar toen men ons begon te vergelijken met The J. Geils Band heb ik het roer drastisch omgegooid. Bovendien begon ik langzamerhand mijn eigen stijl te vinden en die sloot meer aan bij het werk van The Drifters.”

“Hoewel we behoorlijk wat succes oogsten in CBGB’s, waren we toch een vreemde eend in de bijt. Vergeleken met de anderen kwamen wij zowel muzikaal als uiterlijk nogal gedistingeerd over. Geen denken aan dat wij in ons dagelijkse kloffie het podium zouden opstappen. Die gasten misten werkelijk elk gevoel voor stijl. Of het zou anti-stijl moeten zijn. Als je dan toch zo nodig de bühne op moet, doe het dan ook goed en zorg dat alles, van de muziek en de kleding tot en met de danspasjes, tot in de puntjes verzorgd is.”

“De term new wave heb ik voor het eerst gehoord uit de mond van Hilly Kristal. Hij zocht naar een noemer voor de nieuwe muziek in CBGB’s en op een goede dag kwam hij met die term op de proppen. Ik vond het een belachelijke naam vanwege de associatie met surfmuziek. Van punk werd toen nog helemaal niet gesproken, dat kwam pas nadat de Sex Pistols en The Clash in Engeland de boel op stelten hadden gezet. In Amerika is punk trouwens een scheldwoord voor nietsnut.”

“Toen ik eenmaal een platencontract had getekend, ben ik meteen verhuisd naar de westkant van Manhattan. Ik huurde een appartement dicht bij de Hudson. Aan de oostkant was het mij te link geworden. Berovingen en overvallen waren daar schering en inslag. Zo werden mijn toenmalige drummer en zijn vriendin eens in de hal van hun woning opgewacht. Toen ze het trappenhuis uitkwamen, grepen ze haar en zetten haar een scheermesje op de keel. Als je vijftien bent heb je met dergelijke toestanden nog niet zo’n probleem, maar na verloop van tijd ben je er steeds minder tegen opgewassen. Ik moest op het laatst al mijn moed bijeenrapen om nog de deur uit te durven.”

Miami

“In elke grote stad heb je gevaarlijke buurten als de Zeedijk in Amsterdam, maar Miami is zo erg dat er camera’s op straat zijn geïnstalleerd om opstandjes, onlusten en overvallen te kunnen registreren. Het is daar echt Big Brother is watching you. Er wonen nogal wat Cubanen en voor hen is het er zacht gezegd allesbehalve prettig. Op de generatie van mijn ouders heeft de stad altijd een grote aantrekkingskracht uitgeoefend. Tot voor enkele jaren trokken bejaarden uit heel de Verenigde Staten er naar toe vanwege het ideale klimaat. Nu is de sfeer er inmiddels al te grimmig, maar het zuiden van Florida is bij de gepensioneerden onverminderd in trek. Mijn moeder bijvoorbeeld woont er ook sinds kort. Florida is het grootste bejaardentehuis van Amerika.”

Parijs

“Fransen hebben een hekel aan domme mensen en van buitenlanders nemen ze op voorhand aan dat het domme mensen zijn. Parijzenaars hebben bovendien een hekel aan iedereen die geen echte Parijzenaar is. Maar als ze je eenmaal hebben leren kennen, vallen ze best mee. Nu is Parijs ook een stad naar mijn hart. De mensen weten er te genieten van de goede dingen des levens. Het leven heeft er een zekere stijl. Parijzenaars zijn romantici in een romantische stad. Ik vind het licht er zo prachtig, net alsof er een belichter uit een theater aan te pas gekomen is. Parijs doet mij denken aan New Orleans. Of eigenlijk is het juist omgekeerd.”

New Orleans

“Momenteel woon ik in New Orleans. Als je in die stad komt, lijk je terug te stappen in de tijd. De gebouwen zijn oud en je hebt er zelfs nog straatlantaarns op gas. De mensen houden er een Latijnse manier van leven op na, ze hebben meer de joie de vivre van Parijzenaars. Het gaat er allemaal wat beschaafder en rustiger aan toe dan in de rest van Amerika. Maar in New York gebeurt zo veel meer.”

New York

“In New York heerst een bepaalde creatieve spanning. De stad doet iets bijzonders met kunstenaars. Neem nou Bob Dylan, die is toch heel anders gaan schrijven toen hij er niet meer woonde. En Jezus Christus, wat had die man een visioenen! Aan de andere kant heb je er natuurlijk ook ontzettend veel vermeende kunstenaars rondlopen, figuren die je de oren van het hoofd kletsen over hetgeen ze van plan zijn te doen, maar tot het uitvoeren van die grootse plannen komt het nooit. Maar ik heb nog liever te maken met figuren die tenminste weten wat ze willen gaan doen dan met van die gasten die niet eens een flauw idee hebben van wat ze zouden willen gaan doen. Je moet wel wat van het leven verwachten, anders heeft het leven geen zin meer.”

“Mijn jeugddromen zijn gelukkig voor het overgrote deel uitgekomen. Ik leid het leven van een bohémien en dat is wat ik altijd heb gewild. Niet dat ik nu zo graag voortdurend onderweg ben, maar zo maak je wel het een en ander mee. De tredmolen van een burgermansbestaan is mij bespaard gebleven. En dat heb ik aan New York te danken. Die stad heeft mij geholpen mijn persoonlijkheid te ontwikkelen. Ik moest er mijn hoofd boven water zien te houden en heel wat moeilijkheden overwinnen. Zo heb ik de volharding gekregen die je nodig hebt om het in dit leven te redden. Al verbaast het mij soms dat ik het daadwerkelijk heb weten te redden.”

“Als muzikant ben ik een product van New York, maar in mijn liedjes schets ik zeker geen romantisch beeld van het ruige stadsleven, zoals sommigen beweren. Mensen romantiseren sowieso vaak dat ik romantiseer. Ik geloof niet dat ik een romantisch gevoel heb ten opzichte van de stad in het algemeen en van New York in het bijzonder. Niet dat ik het vreemd vind dat ik romantisch overkom, ik ben wel degelijk romantisch, maar mijn romantiek is die van man tegenover vrouw en niet die van man tegenover stad.”