Ongeloof

Maart 2013

The future’s so bright, I gotta wear shades. Ha! Timbuk3 – die hij en zijn zij plus hun boombox. Zij flapte het er jolig uit toen ze carrièrematig eindelijk een beetje wind in de zeilen kregen, hij maakte er een satirisch liedje van over een kernfysicus in de dop, want hé, een kwart eeuw geleden stonden we niet alleen volgens het anarchokoppel uit Madison, Wisconson aan de vooravond van de nucleaire holocaust. Ach ja, dat waren nog eens tijden, die barre jaren tachtig. De toekomst van ons allemaal stond op het spel, maar ons eigen einde zagen we toch vooral als iets futuristisch.

Inmiddels geloof je het wel met de toekomst. Je leeft tegenwoordig bij de dag. Net als Mark Everett, zo blijkt uit het pas verschenen Wonderful, Glorious, alweer het tiende album van zijn vehikel Eels. I’ll live today like tomorrow I’m dead. Wat kan het hem nog schelen? Man it was brutal, but it’s all in the past. Ze kunnen hem verder allemaal wat, hij laat zich voortaan aan niets of niemand meer iets gelegen liggen. Well, I’m so happy it’s not yesterday. Daar haalt hij je de woorden uit de mond, die eenzame wolf uit Los Angeles – al ben jij persoonlijk minder gelukkig met de dag van vandaag dan dat je bij dageraad een zucht van verlichting slaakt als je min of meer slapend de nacht bent weten door te komen. En wat als de grote onrust je weer eens klaarwakker dreigt te houden? Met duim en wijsvinger op de ogen drukken om het hollende hart wat af te remmen en Weesgegroetjes en Onzevaders bidden om de nare gedachten weg te drukken – nu en in het uur van onze dood. Baat het niet, dan schaadt het niet.

Tja, geloof – je moet er natuurlijk wel in geloven. Dacht ook Elvis Costello begin jaren negentig en schreef het ‘agnostische gebed’ Couldn’t Call It Unexpected No. 4, te vinden op zijn barokke popalbum Mighty Like A Rose, dat overigens meteen al bij verschijnen gold als een grandioze mislukking. Gespeeld op vleugel, kinderpiano, harmonium, chamberlain, celesta en stoomorgel, met als extra’s banjo, basgitaar en slagwerk plus cornet, hoorn en tuba, klinkt die dagsluiting als een melancholieke mars – inclusief blazerscitaat uit Penny Lane, een galante buiging naar Paul McCartney met wie hij destijds het een en ander had mogen componeren. Wat je noemt hogeschool arrangeren.

“Er zit een heleboel gevoel in mijn zang, maar de melodie komt niet echt uit de verf,” geloofde EC naderhand. “Misschien wil dit lied zich wel niet laten vangen door een microfoon.” Zo kwam hij tijdens zijn Lonely World Tour 1999 met vaste pianist Steve Nieve op het idee om het als allerlaatste toegift unplugged te zingen. Jij zat er toevallig bij en je luisterde er ademloos naar, daar in het prachtig vervallen Opera House in Blackpool, te midden van mensen uit het volk in plaats van ons soort mensen. Jawel, in zijn land van herkomst bleek de gewezen angry young man van de Britse new wave een volkszanger – ongelooflijk, is het niet?

Please don’t let me fear anything I cannot explain, luidt zijn ten einde raad gezongen smeekbede. Diep gedacht, dat zeker – zó diep dat je eerlijk gezegd nog steeds niet weet waar hij nou precies op doelt. Dat je het zonder een zekere onverschrokkenheid op den duur niet redt? Dat je alles in het leven moet nemen zoals het komt? Maar wat als je het op een kwade dag verder allemaal wel gelooft? Ja, wat dan? Om met Elvis Costello, the beloved entertainer, te verzuchten: I can’t believe I’ll never believe in anything again.