Geert Henderickx (1953 - 2017) schreef ruim veertig jaar over popmuziek. Popstukken verzamelt zijn beste interviews, portretten, reportages en columns uit o.a. (Muziekkrant) Oor en Heaven.
Carrière najagen en ambitie nastreven laten zich in de wilde wereld van de rock ’n’ roll binnen de kortste keren licht met elkaar verwarren, zij het kennelijk niet door Henk Koorn, de voorman van Hallo Venray. “Mainstream of underground, het maakt me niet zo gek veel uit waar ik in opereer, zo lang ik maar doe wat hout snijdt voor mezelf.”
Die man in jacquet met dat lijkbleke gezicht leek in dat blauwige licht wel een dubbelganger. Maar nee, het was echt niemand minder dan de burgervader van Amsterdam in hoogsteigen persoon, die de Nits aan het eind van dat lange jubileumconcert in de Paradiso een lintje kwam opspelden.
“Vóór Cliff was niets in Engeland het aanhoren waard,” liet John Lennon zich ooit ontvallen. En Nick Lowe, evenmin de eerste de beste, voelt zich kennelijk niet te goed om 'Travellin’ Light' nog eens dunnetjes over te doen, zo bleek laatst in de Leeuwenberghkerk in Utrecht. “Daar gaan we toch zeker naar toe,” had ze zonder vraagteken gevraagd.
“Ja, slapeloosheid blijft een probleem, ook al probeer ik met yoga en meditatie mijn gedachten tot bedaren te brengen,” zegt Conor Oberst. “Voor mijn welzijn is het al even noodzakelijk om geregeld de natuur op te zoeken. Naar de sterren kijken, door een bos wandelen of langs de oceaan slenteren, werkt bij mij gegarandeerd louterend.”
Op zoek naar de verbindende schakel tussen Afrikaanse en Amerikaanse muziek stuitte Paul Simon op het gemeenschappelijke gebruik van accordeon en saxofoon, wat hem op het idee bracht de studio in te duiken met Rockin’ Dopsie & The Twisters en Los Lobos – althans, volgens eigen zeggen, want in werkelijkheid werden beide groepen hem aangedragen.
Nee, muziek luisteren is niet meer wat het is geweest. Waar is de tijd gebleven dat wij allemaal een cd in de lade schoven of af en toe nog eens een lp op de draaitafel legden en anders wel de radio aanzetten. Waarbij de veelgebruikers onder ons de deur niet uitgingen zonder een walkman of een discman.
“Een typisch Iers liedje draait om verlangen en dan met name heimwee,” zegt Luka Bloom. “Wij Ieren houden er nu eenmaal van om verstoken van huis en haard te houden van ons vaderland. Misschien wonen we er nog wel het liefst van al in onze verbeelding.”
Blaudzun ontvangt aan een tafeltje midden in een kleine concertzaal, waardoor het tafereel oogt als een examen of misschien zelfs wel een verhoor. Maar zet het geluid erbij aan en er klinkt een prettig gesprek met een innemende prater, wiens zachtmoedige stem eigenlijk niet past bij zo’n beer van een vent in een knerpend leren jack.
Met De Dijk en Tröckener Kecks vormde The Scene gedurende de eerste helft van de jaren negentig de Grote Drie van de Nederlandstalige rock. Sindsdien kalfde de populariteit langzaam af en was het eigenlijk wachten op het moment dat voorman Thé Lau voor zichzelf zou beginnen. “Eerlijk gezegd voel ik me niet helemaal serieus genomen.”
John Butler. Eerlijk zeggen: weleens van de goede man gehoord, laat staan ooit iets van hem beluisterd? Toch raakte zijn aanstaande optreden in de Amsterdamse poptempel Paradiso in een vloek en een zucht uitverkocht. In het verre thuisland Australië kent de populariteit van de Million Dollar Hippie al sinds de vroege jaren nul geen grenzen.
Tot voor drie jaar terug deed hij voor een luizige vijftig dollar zijn kunstje voor anderhalve man en een paardenkop. Tegenwoordig hoeft Robert Ellis niet langer op de achterbank van mijn auto te slapen en treedt hij op voor een geïnteresseerd publiek. “Ik houd er nog steeds geen rooie cent aan over, maar het lijkt nu tenminste alsof ik iets voorstel.”
Ik kom al bij Tivoli over de vloer sinds die zondag toen de anarchopopgroep Drukwerk, destijds landelijk bekend van de non-hit 'Ik Verveel Me Zo (In Amsterdam-Noord)', een geweldige cover à la Sir Douglas Quintet van Bob Dylan’s protestlied 'A Hard Rain’s A-Gonna Fall', sinds Drukwerk dus die open middag in het bezette NV-huis gratis en voor niks kwam opluisteren.
“De instantbevrediging van spelen voor een publiek is verslavend. Rond een uur of negen ’s avonds op de bank wil ik al gauw het gevoel krijgen: er is alweer niks,” zegt die ander van Wild Beasts. De een knikt instemmend. “Op tournee voel je je als een ballon hoog in de lucht, goed en wel thuis als een ineenschrompeld stukje rubber op de vloer.”
Het optreden van Randy Newman veertig jaar geleden in de Eindhovense stadsschouwburg begon pas om middernacht en wij mochten ons ruim voor aanvang melden om ‘de zingende Mark Twain’ te helpen met het doden van de tijd. En aldus geschiedde: het was – geen idee meer hoe lang – meer hangen dan praten.
“Ik heb er nooit spijt van gehad dat ik met Daryll-Ann zo abrupt ben gestopt. Spijt vind ik zo’n kansloze emotie,” zegt Jelle Paulusma een kleine tien jaar na dato. “Het heeft ook totaal geen zin om het na tien jaar alsnog proberen uit te praten. De meeste mannen zijn sowieso niet goed in staat een open gesprek te voeren.”
"Eigenlijk voel ik me momenteel lichter en vrijer dan in mijn jonge jaren," zegt Suzanne Vega. "Wat mezelf nogal verbaast, want van nature ben ik allesbehalve zorgeloos. Ik heb nog nooit een moment van perfectie gevoeld.”
Acda en de Munnik zetten er een punt achter – met een uitroepteken. In De Wereld Draait Door maakten ze het nieuws van de week wereldkundig. Pakweg eenkommazes miljoen mensen zagen het en ja, dan is het dus automatisch breaking news.
“Met bluegrassmziek valt voor de meesten geen droog brood te verdienen,” zegt Alison Krauss. “Wij begonnen toen niemand van ons nog vast werk had, zodat we er al onze energie in konden steken. Na verloop van tijd bleken we tot onze stomme verbazing genoeg optredens te kunnen krijgen om er van rond te komen.”
Rond half elf was Disco Apollo in Helden volgestroomd met, volgens de officiële telling, liefst 1096 betalende bezoekers – en dat nota bene op een zondagavond. De jongens van Rowwen Hèze werden onthaald als ware volkshelden.
Laatst had Claw Boys Claw een optreden in Alkmaar. Ziet zanger Peter te Bos daar tot zijn stomme verbazing opeens zijn moeder de zaal binnenstappen. Ver in de zeventig, niet al te best meer ter been, was ze helemaal in d’r uppie met de bus vanuit Wieringerwerf gekomen. “En jongen," had ze geïnformeerd, "wordt het weer wild vanavond?”
Zondag zag ik op de Vlaamse televisie dan eindelijk 'Springsteen & I', een soort documentaire waarin fans van over de halve wereld hun liefde voor Bruce en diens muziek verklaren – vrij van idolatrie, vervuld van dankbaarheid. Hartverwarmend, dat sowieso, soms zelfs hartverscheurend.
Ze zweeft in de lucht als een ballon, maar de wind zal haar niet meenemen, want beneden staat er iemand met het touwtje om de pols. Dan weer is ze in een diepe put getuimeld en gooien vrienden haar botten en stenen toe, zodat ze een ladder kan bouwen om naar boven te klimmen.
De victorie moet toch ergens beginnen en waarom dan niet in de EKKO aan de Bemuurde Weerd in Utrecht? Die kleine club bleek tenslotte eerder een opstap voor Ane Brun, Franz Ferdinand, Midlake, Motorpsycho en Patrick Watson, dus hoezo dan eigenlijk ook niet voor Elephant Stone?
Nee, muziek geeft niks geen troost, mooi niet. Vergetelheid, ja, dat wel, als het tenminste allemaal een beetje meezit, en alleen voor zo lang als het duurt, maar toch. Laatst bijvoorbeeld dat jubileumconcert van Ane Brun, mijn zingende oogappel.
“Ik wilde de weidsheid en de ongereptheid van het landschap verklanken,” zegt Israel Nash Gripka, en warempel: welke Americana-fanaat ziet nou niet vanzelf glooiende heuvels en eindeloze luchten voor zich bij de kosmische rootsrock van 'Rain Plans', dat zich laat beluisteren als een verloren meesterwerk van Neil Young in diens hippiedagen.
Wat worden we toch oud. Of beter gezegd: wat zijn we al oud. Als we tenminste nog niet dood zijn. Neem Graham Nash, tweede man van The Hollies, derde man in Crosby, Stills & Nash. Begin vorig jaar passeerde hij de zeventig. Verbijsterend, gewoon. Wat je noemt een krasse knar, dat dan weer wel. En een oude zeur, dat ook.
New York, februari 1961. Zie Llewyn Davis daar zonder overjas blauwbekkend door een winters Greenwich Village sloffen en als beetje popliefhebber met enig historisch besef associeer je onwillekeurig: de hoesfoto van 'The Freewheelin’ Bob Dylan', mei 1963. Alsof de tijd een loopje met zichzelf neemt – en met jou, dat vooral.
Natuurlijk is het vloeken in de kerk om hardop stiekem te vinden dat het Avalanche Quartet mooier klinkt dan Leonard Cohen zelf. Geen kwaad woord over diens eigen voordracht, maar werden al zijn albums na die onovertroffen 'Songs'-trits soms niet verknoeid door een foeilelijke begeleiding? Nou dan.
Carice van Houten ontvangt in haar Amsterdamse appartement, een übermodern verbouwde garage. In de open keuken ligt een stapeltje van het gloednieuwe album 'See You On The Ice'. Jarenlang hield ze de boot af als iemand weer eens kwam vragen of ze niet een plaat wilde maken. “Ik wilde het niet, ik kon het niet, ik mocht het niet.”
"For the coup de gras they’re outrageous," zong Donald Fagen veertig jaar geleden op 'Countdown To Ecstasy', dat in alles zo waanzinnige tweede album van Steely Dan. "While the poor people sleepin’ with the shade on the light all the stars come out at night." De utopie van het hedonisme, jawel, je zou er wat voor geven te kunnen vergeten.