Levon Helm - In de schaduw van The Band

Januari 2010

De jaren nul eindigden voor hem ronduit glorieus, terwijl ze toch zo in mineur waren begonnen. Op slag van het nieuwe millennium overleed zijn beste vriend en muzikale partner Rick Danko, de bassist, zanger en violist van The Band, waarin hij zelf drumde, zong en mandoline speelde. Het jaar daarvoor was hij geopereerd aan keelkanker, wat hem het zingen misschien wel voor altijd onmogelijk zou maken. Maar hoe kan het toch verkeren. Amper twee jaar na zijn wonderbaarlijke comeback laat Levon Helm (69) zich met Electric Dirt kennen als de natuurlijke erfgenaam van de groep zonder naam.

Van de zomer was het wel even flink schrikken toen hij op een korte tournee met The Black Crowes plotseling zijn stem verloor. Onderzoek wees uit dat er ditmaal niets kwaadaardigs op zijn stembanden zat, maar men moest wel weer het een en ander weg laseren. Inmiddels mag hij alweer enkele nummers zingen tijdens The Midnight Ramble, de wekelijkse muzikale revue in The Barn, de opnamestudio naast zijn huis even buiten Woodstock. Praktisch elke zaterdagavond worden daar zo’n vierhonderd bezoekers van acht uur tot middernacht vergast op blues, jazz, folk, country en wat dies meer zij van diverse groepen en speciale gasten, met als vaste uitsmijter The Levon Helm Band. Een min of meer willekeurige greep uit het programma van het afgelopen jaar: Ramblin’ Jack Elliott en Mitch Ryder, Hubert Sumlin en Joe Louis Walker, The Nitty Gritty Dirt Band en Rodney Crowell, Donald Fagen en Bill Frisell, John Prine en Kris Kristofferson.

The Midnight Rambles begonnen een jaar of zes terug als een soort van maandelijkse bezigheidstherapie voor de in zak en as zittende Helm. Tegelijkertijd waren het ook verkapte benefietconcerten voor allerhande achterstallige schulden en de broodnodige renovatie van The Barn. Onder het bewind van een gewezen serveerster, die The Band in hun begindagen in Woodstock ooit nog had bediend, werd de frequentie van de optredens verdubbeld en stegen de entreeprijzen tot hondervijftig dollar. Zeker toen beroemdheden als Emmylou Harris, Elvis Costello en Allen Toussaint de avonden kwamen opluisteren, groeiden The Midnight Rambles uit tot een begrip, dat van heinde en verre volk begon te trekken.

Aanvankelijk fungeerde Levon Helm slechts als drummer achter Little Dammy Davis, een bejaarde blueszanger en mondharmonicaspeler in de Chicago-traditie van Muddy Waters, Jimmy Reed en Little Walter. Een kleine dertig bestralingen hadden zijn ooit zo krachtige tenor gereduceerd tot een hese fluisterstem, maar beetje bij beetje won hij aan volume terug, totdat hij halverwege de jaren nul af en toe zelfs een heel liedje kon zingen. Dochter Amy Helm, zelf actief in het postmodernistische folkensemble Ollabelle, wist hem zo ver te krijgen weer te gaan opnemen. Multi-instrumentalist Larry Campbell, die kort daarvoor na zeven jaar uit The Never Ending Tour van Bob Dylan was gestapt, werd door haar aangezocht als muzikaal leider, terwijl zij samen met diens vrouw Teresa Williams vocale ondersteuning zou bieden. Het idee was om haar vader een verzameling liedjes uit zijn jeugd in Arkansas te laten hernemen.

Geboren in een godvruchtig boerengezin met liefde en talent voor muziek hoorden zingen en spelen voor Helm en zijn twee zussen tot de opvoeding. Zo leerde hij een groot aantal traditionele folkballades, door hemzelf omschreven als real life dramas. Via legendarische radioshows als de Grand Ole Opry en King Biscuit Time maakte hij in die prehistorische dagen van de rock ’n’ roll kennis met country ’n’ western en rhythm ’n’ blues. Als tiener zag hij Elvis Presley, Bo Diddley en Conway Twitty in hun begintijd optreden in Helena, de dichtstbij liggende stad, waar ze vroeger met de hele famile vaak  naar minstrel shows waren gaan kijken.

Vanaf zijn zeventiende drumde Helm in allerlei lokale bands, todat hij werd gerekruteerd door Ronnie Hawkins, een woeste rockabillyzanger uit Arkansas die eind jaren vijftig naar Canada verkaste. Als enige van The Hawks werd hij gaandeweg niet verteerd door heimwee, al raakte hij tegenover de jonge vervangers uit Ontario niet uitverteld over het Zuiden. Met name Robbie Robertson kon geen genoeg kon krijgen van al die sappige verhalen over “dat mythische land ver achter de grote meren”. Als tekstdichter van The Band werd hij in feite gevormd door Helm, die sommige van zijn jeugdherinneringen letterlijk zag terugkeren in Jemima Surrender en W.S. Walcott Medicine Show, twee van de welgeteld vier liedjes waarbij hij deelt in de auteursrechten. In zijn visie heeft Robertson zich sowieso verrijkt over de ruggen van de vier anderen, omdat ze diens composities immers altijd gezamenlijk gestalte plachten te geven. Sinds de première van The Last Waltz, de film uit 1978 van het prestigieuze afscheidsconcert van The Band, heeft hij nooit meer een woord met hem willen wisselen.

Van het verdiende geld met The Band kocht Levon Helm halverwege de jaren zeventig in de bosrijke omgeving aan de rand van Woodstock een flinke lap grond, waar hij een woonhuis annex opnamestudio liet bouwen. Met een stel muzikale vrienden, onder wie Booker T. & The MG’s, Dr. John, Paul Butterfield en Fred Carter Jr. begon hij daar te werken aan zijn solodebuut. Gestoken in een oogstrelende luxueuze hoes moest die galaplaat getuige een grootscheepse perspresentatie in The Barn en een daaropvolgende tournee nog voor het officiële einde van The Band de vliegende start van een glanzende carrière vormen. Ware het niet dat er kennelijk niemand zat te wachten op de even pretentieloze als oubollige countrysoul van Levon Helm And The RCO All-Stars, dat evenals de titelloze opvolger volstaat met veelal fantasieloos uitgevoerde covers.

Aan de vooravond van de jaren tachtig kreeg hij via via de gelegenheid auditie te doen voor de vaderrol in Coal Miner’s Daughter, de schitterende film over het leven van Loretta Lynn. Naar verluidt barstte de countrycoryfee in tranen uit toen ze Helm voor eerst zag, zo sprekend leek hij op haar pa zaliger. De opname van een liedje voor de soundtrack smaakte naar meer, wat resulteerde in het binnen twee weken gemaakte American Son, een verrassend sterk album vol smeuïge countryrock. Ook zijn spel naast Jane Fonda in de tv-film The Dollmaker overtuigde, gevolgd door een dragende bijrol in het astronautenepos The Right Stuff. Merkwaardig genoeg liep het daarna spaak met zijn acteursloopbaan, net zoals dat gold voor zijn muzikale solocarrière na de Amerikaanse clubtournee achter zijn titelloze vierde album, een niemendallerig werkstuk zonder enige hoorbare urgentie.

En toen begon de eindeloze hellevaart. Aanvankelijk pakte de reünie van The Band, minus Robbie Robertson uiteraard, nog wel uit als een lucratieve onderneming, met nota bene een trip naar Japan, maar het teren op vergane glorie veroordeelde de groep al gauw tot het armzalige circuit van nietige clubs en muziekcafés. Tussendoor schnabbelden Helm en Danko als akoestisch duo om eind jaren tachtig weer eens een tijdje van het goede leven te mogen proeven met de All-Starr Band van Ringo Starr, waarvan verder onder anderen Dr. John, Joe Walsh, Dr. John, Billy Preston en Nils Lofgren deel uitmaakten.

Tijdens de sarcastisch gedoopte Death Tour van The Band een jaar of drie eerder had zanger en pianist Richard Manuel zich verhangen aan de stang van het douchegordijn in een motelkamer ergens in Florida. Van schrik besloten de overlevenden de drank en drugs eindelijk af te zweren. Met het comebackalbum Jericho, dat tot over de helft soms bijna ouderwets goed klonk, leek er in de vroege jaren negentig zowaar sprake van een wonderbaarlijke opleving. Ettelijke maanden later op de eerste reprise van het Woodstock-festival bleek The Band evenwel teruggezakt naar het deerniswekkende niveau van een veredeld kroegorkest.

Levon Helm beschouwde zichzelf altijd als de derde zanger van The Band, na Richard Manuel en Rick Danko. Toch draagt zijn stem de bekendste nummers van de groep, The Weight, The Night They Drove Old Dixie Down en Up On Cripple Creek, terwijl hem gaandeweg bovendien steeds meer liedjes werden toebedeeld, waaronder When I Paint My Masterpiece en The River Hymn van het toch wel miskende vierde album Cahoots. Na die zware keeloperatie en een lange reeks bestralingen verwachtte hij nooit meer te kunnen zingen, maar “dankzij de kracht van het gebed en de muziek gebeurde er een wonder”. Ook zonder enige voorkennis blijft Dirt Farmer een fabuleus album vol knoestige folkrock van een bejaarde met een verbluffend krachtig stemgeluid. Waar zijn vorige platen naar eigen zeggen vooral een excuus waren om in legendarische studio’s als Muscle Shoals en Bradley’s Barn eens lekker samen te spelen met klassemuzikanten, voelde hij na zijn genezing voor het eerst een zekere noodzaak en gedrevenheid.

Nog geen twee jaar later verscheen afgelopen zomer de opvolger van Dirt Farmer, uiteraard weer opgenomen in The Barn met praktisch hetzelfde gezelschap. “Niet veranderen, maar uitbreiden”, luidde het motto van Larry Campbell. Zo is de instrumentatie op Electric Dirt niet langer volledig akoestisch gehouden, terwijl de  gospelachtige harmoniezang van Amy Helm en Teresa Williams even prominent is gebleven. Met stijlkenmerken uit zydeco en old timey in twee stampers van blueslegende Muddy Waters trekt Helm van de Appalachen naar Louisiana, terwijl Tennessee Jed van de Grateful Dead en het door Allen Toussaint gearrangeerde Kingfish van Randy Newman door  de typische New Orleans-kopersectie herinneren aan The Band in hun gloriedagen.

Authentieker, bezielder en meeslepender dan Dirt Farmer en Electric Dirt kan Americana in deze moderne tijden eigenlijk niet klinken. Ontroerender trouwens evenmin, want hoe vaak gebeurt het nou dat een man na een half leven lang ronddwalen alsnog de weg terug vindt? En zo kwam Levon Helm op zijn oude dag dan eindelijk weer thuis.