Waylon Jennings - Honky Tonk Hero

September 1996

De rebel van Nashville werd hij vroeger genoemd. Nu behoort hij alweer jaren tot de notabelen van de countrymuziek. Een hilibilly die respect afdwingt en ontzag inboezemt, al was het alleen maar door zijn reusachtige gestalte. Ik moest warempel even naar adem happen toen ik hem in de verte aan zag komen lopen. Geheel in kreukloos zwart gekleed, prachtige bolo tie om, glimmende laarzen aan, deed hij nog het meest denken aan een sheriff op zijn paasbest. Of hij ook een cowboyhoed droeg, kan ik me niet meer herinneren. Terwijl ik hem een klamme hand gaf, mompelde ik iets van: “Het is mij een eer u te mogen ontmoeten.” En ik meende het. Want hoe vaak is het een eenvoudige popjournalist gegeven om oog in oog te staan met een levende legende?

Voor oudere jongeren zoals ik, die via Gram Parsons aan de countryrock waren geraakt, begon Waylon Jennings (59) pas halverwege de jaren zeventig iets te betekenen. En dan nog vooral dankzij Willie Nelson, die middelbare hippie uit Texas met zijn indianenvlechten, wiens epos Red Headed Stranger niet onder hoefde te doen voor Desperado van de Eagles, die andere spaghettiwestern op muziek. Samen met Jessi Colter, tot op de dag van vandaag mevrouw Jennings, en bloedsbroeder Tompall Glaser maakten ze op de kop af twee decennia geleden Wanted! The Outlaws. Het hoesontwerp was een variant op de opsporingsplakkaten uit de tijd van het Wilde Westen, waarmee ze de gevestigde orde van Nashville een steek onder water gaven. Omdat ze zich op een gegeven moment niet langer wensten te onderwerpen aan de ongeschreven wetten van de platenindustrie aldaar, had men hen namelijk als het ware vogelvrij verklaard. Des te zoeter was dan ook de wraak toen hun gelegenheidsproject geschiedenis schreef als het eerste country-album met een verkoop van meer dan een miljoen exemplaren.

Met ruim een dozijn hits achter zijn naam, mocht Waylon Jennings toch in alle redelijkheid een zekere inspraak eisen. Men bleef hem echter dwingen om zich te conformeren aan het kitscherige standaardgeluid van die dagen. Totdat zijn manager, die tevens de zaken van Willie Nelson behartigde, het contract wist open te breken, hetgeen hem vanaf 1972 behalve aanmerkelijk hogere verdiensten ook volledige artistieke vrijheid garandeerde. “Van al hun artiesten bracht ik het meeste geld in hun laatje, dus ze moesten onze eisen wel inwilligen, anders was ik subiet naar een andere maatschappij overgestapt. Bang als ze waren voor een precedentwerking dachten ze dat binnen de kortste keren de hele wereld zou vergaan.”

De toonaangevende countryproducer in de jaren zeventig was Billy Sherrill, die bovendien gold als een van de succesvolste liedjesschrijvers. Begonnen als technicus bij Sun Records, het legendarische label van Sam Phillips waarop onder anderen Elvis Presley, Jerry Lee Lewis en Johnny Cash debuteerden, verwierf hij in Nashville aanzien en vooral invloed door aan de lopende band hits te scoren met een hele rits van artiesten. Onder hen Tammy Wynette, de masochistisch aangelegde echtgenote van de zoetgevooisde George Jones, en Tanya Tucker, de Lolita van de countrymuziek. Zijn stijl van arrangeren bleek zowel baanbrekend als opportunistisch, in die zin dat hij gaandeweg steeds vaker koortjes, strijkers en zelfs blazers gebruikte, waardoor met name de zilvergrijs gelokte Charlie Rich doorbrak naar het grote publiek. “Ik ben geen purist, integendeel,” aldus Waylon Jennings. “Maar terwijl ik mijn platen juist rauwer wilde doen klinken, verlaagde de een na de ander zich tot de meest walgelijke easy listening.”

De succesformule van Billy Sherrill vond alom navolging in Nashville. Gaandeweg de jaren zeventig zette de verbastering alsmaar verder en sneller door. Zo waagde Dolly Parton het nota bene om haar platen in Hollywood te gaan opnemen, waarbij ze ter verdediging aanvoerde: “Ik laat de country niet in de steek, ik neem haar met me mee.” Merle Haggard volgde de omgekeerde route en zwoer zodoende impliciet de zogeheten Bakersfield Sound af. Deze messcherpe speelstijl, vernoemd naar de gelijknamige stad ten noorden van Los Angeles, had model gestaan voor de countryrock van Gram Parsons. Eenmaal verzoend geraakt met de miskenning van zijn revolutionaire groep The Flying Burrito Brothers, benaderde de hippiecowboy zijn grote voorbeeld om zijn solodebuut te produceren. Na een aanvankelijke toezegging kreeg hij alsnog nul op het rekest, waarop hij besloot diens vaste technicus in te huren. Begeleid door de kern van Elvis Presley’s podiumorkest, aangevuld met muzikanten uit zijn kennissenkring, maakte hij samen met de breekbaar klinkende zangeres Emmylou Harris begin jaren zeventig het monumentale tweeluik GP en Grievous Angel. “Mocht deze muziek je onberoerd laten,” zo zou Elvis Costello later opmerken, “dan is er iets goed met je mis.”

Gram Parsons betitelde zijn werk als Cosmic American Music, een tweeslachtige benaming die duidde op zijn idealistische streven om een zo breed mogelijk publiek te bereiken. Als rijkeluiskind opgegroeid in het gesegregeerde zuiden van de Verenigde Staten had hij zich ten doel gesteld het langharig werkschuw tuig en de godvruchtige boerenkinkels met elkaar te verzoenen. Het ontbrak hem echter aan het nodige doorzettingsvermogen, om maar te zwijgen van zijn onbedwingbare zelfvernietigingsrang, die hem in de vroege herfst van 1973 de hand aan zichzelf deed slaan. Toonde Emmylou Harris zich een waardige erfgename, dankzij een gouden combinatie van ijzeren discipline, commercieel instinct en uiteraard muzikaal talent lukte het Linda Ronstadt en de Eagles om eindelijk munt te slaan uit de countryrock. En wat de massale verbroedering betreft, die vond jaar in jaar uit plaats op een openluchtfestival in Dripping Springs Texas, waar Willie Nelson, heel toepasselijk op de nationale onafhankelijksdag, zijn Fourth Of July Picnic placht te houden. Waylon Jennings was ook telkens van de partij en hij kon die eerste keer zijn ogen amper geloven. “Het leek te mooi om waar te zijn: één groot volksfeest.”

Nee, Waylon Jennings is beslist niet zo’n muzikale held voor mij als Gram Parsons. Welgeteld elf albums van hem heb ik in de kast staan, waarvan een zestal op vinyl. Niet bijster veel voor een carrière van ruim drie decennia, waarin alleen al tussen 1966 en 1973 liefst twee dozijn platen verschenen. Hoeveel er in totaal op zijn naam staan, hij zou het zelf werkelijk niet weten. Er zit een heleboel meuk tussen, dat lijdt geen twijfel, maar scheid het kaf van het koren en je houdt nog meer dan genoeg over. The Taker/Tulsa bijvoorbeeld, de opmaat tot Honky Tonk Heroes, zijn absolute meesterwerk uit 1973, goeddeels geschreven dooi Billy Joe Shaver. Directe opvolgers als This Time en Dreaming My Dreams en van latere datum A Man Called Hoss, zijn ‘audiobiografie’ van een kleine tien jaar terug, gemaakt nadat het hem ten langen leste was gelukt om af te kicken van de cocaïne, waaraan hij naar verluidt een tijdlang 1500 dollar per dag spendeerde. En het recente Waymore’s Blues (Part II) natuurlijk, opgenomen onder leiding van Don Was, de succesvolle producer van onder anderen Bonnie Raitt. “We zouden al heel lang samen iets doen, maar ik dacht altijd dat hij het te druk had, dus ik durfde hem gewoon niet te vragen. Toen hij daar achter kwam, zette hij het werk aan de nieuwe van The Rolling Stones ijskoud een paar weken stop. Kun je je dat voorstellen?”

Dat de countrymuziek uit Nashville zich momenteel weer laat omschrijven als één grote eenheidsworst, wijt Waylon Jennings mede aan de invasie van producers en managers uit de popwereld, die anders dan Don Was uitsluitend geld ruiken. Zo introduceerde Jimmy Bowen er in een betrekkelijk vroeg stadium de digitale opname-apparatuur, waarbij hij tevens de instrumentatie moderniseerde, wat resulteerde in een maniëristisch geluid met een popkachtig karakter. Toen vervolgens Garth Brooks met zijn feilloos eclectische aanpak binnen vier jaar het astronomische aantal van ruim veertig miljoen albums verkocht, viel de deformatie helemaal niet meer te keren. En dat terwijl nauwelijks een decennium eerder de zogenoemde Nieuwe Traditionalisten onder aanvoering van Dwight Yoakam en Steve Earle het genre zowel artistiek als commercieel nieuw leven hadden weten in te blazen. De ware countrymuziek verschijnt tegenwoordig veelal bij onafhankelijke platenfirma’s, waar marginalen als Heather Myles, Dale Watson en Buddy Miller laten horen dat authentiek niet per se meteen ook ouderwets hoeft te betekenen.

Livin’ legends are a dying breed, zingt Waylon Jennings op zijn recente album Right For The Time. To tell the truth, I ain ‘t been feelin’ real hot lately my damn self. Want hij en andere levende legendes als Willie Nelson en Johnny Cash mogen dan wel uitstekend werk blijven afleveren, ze komen zelden of nooit meer op de radio aan bod. “Ze vinden ons gewoon te oud en bovendien klinken we niet als al die jonge hat acts. Nashville blijkt nog even bekrompen als toen ik er dertig jaar geleden arriveerde. Destijds joeg ik ze de stuipen op het lijf door country te maken op het ritme van de rock ’n’roll, zoals ik dat als broekie bij Buddy Holly had geleerd. Ze proberen er elke vernieuwing tegen te houden, omdat het publiek daar volgens hen niet aan wil. Zo gauw eenmaal het tegendeel blijkt, draaien ze om als een blad aan de boom, die slaven van de voorspelbaarheid.”