Gillian Welch - Als een mes in het vlees

November 2011

Zelden of nooit zo’n lang en warm welkomstapplaus gehoord als kortgeleden in de Paradiso toen Gillian Welch en David Rawlings het podium kwamen oplopen. Welgeteld dertien jaar terug stonden ze er voor het eerst en voor het laatst, zij het destijds nog in het bovenzaaltje van de Amsterdamse poptempel. De reputatie bleek het duo vooruitgesneld, want het was er zo bomvol en snikheet dat het luisteren je zowat verging. Waarom had die rentree toch zo lang op zich laten wachten? De zangeres vroeg het zich namens ons allemaal hardop af. En gaf meteen ook zelf het antwoord: “De planeet is groot.”

Vliegangst, zou een andere verklaring kunnen luiden, al gebruiken Amerikaanse muzikanten dat wel vaker als een goedkope uitvlucht om te schitteren door afwezigheid. Tenslotte stond er begin deze eeuw een Europese tournee gepland, die vanwege de wereldwijde paranoia pal na 9/11 aanvankelijk werd uitgesteld en uiteindelijk geannuleerd. De werkelijke reden is natuurlijk de stagnatie van haar carrière. Keer op keer deed gedurende de late jaren nul het gerucht de ronde dat de vijfde van Gillian Welch nu toch echt in de maak was, tot op een gegeven moment niemand er meer in geloofde. Op het moment dat David Rawlings zo’n twee jaar geleden op de proppen kwam met een eigen project, waarvan zij overigens prominent deel uitmaakte, vervloog het laatste restje hoop op de eindigheid van haar vermeende writer’s block.

En toen verscheen daar van de zomer, bijna als een donderslag bij heldere hemel, het wel zeer toepasselijk getitelde The Harrow & The Harvest. Een fabuleuze comeback, onwaarschijnlijk genoeg nog mooier dan het gedroomde vervolg van het op de kop af tien jaar oude meesterwerk Time (The Revelator). Na de knoestige countryrock van de achteraf niet zo bevredigende opvolger Soul Journey hadden Welch en Rawlings het ditmaal weer gewoon bij hun beider stemmen en akoestische gitaren gehouden, als gewoonlijk incidenteel afgewisseld met een banjo en aangevuld met een mondharmonica. Ook stilistisch was het symbiotische duo teruggekeerd naar de oervorm van de country ’n’ western, waarbij het academische er inmiddels geheel en al af bleek. Tien onberispelijke uitgevoerde luisterliedjes van ronduit grandioze kwaliteit, die zich veelal afspelen in het diepe zuiden, waar het leven met de personages op de loop gaat. Kortom, een instant-klassieker.

Terug nu naar de novemberdag van dat memorabele concert. Luttele uren voor aanvang zaten we in de catacomben van de Paradiso dan toch nog vis-à-vis met het koningskoppel van de Americana. Het had er namelijk om gespannen, want de zangeres kampte met een lichte pseudokroep. Die maandagmiddag waren de twee vanuit Keulen naar Amsterdam komen rijden om de volgende dag alweer door te reizen naar Antwerpen. Sinds eind juni The Harrow & The Harvest verscheen, trokken ze kennelijk onvermoeibaar van hot naar her, eerst in Noord-Amerika en vervolgens in Europa. “Toen we de auto parkeerden om op het vliegtuig te stappen, hadden we bijna vijftigduizend kilometer afgelegd.”

*******

First things first: dat chronische writer’s block. Een fabeltje, zo hadden we inmiddels begrepen, want Gillian Welch toont zich opmerkelijk scheutig met interviews. Maar wat mankeerde er nou eigenlijk aan al die afgeronde liedjes? “We vonden ze te gemaniëreerd, te gekunsteld. Op zich konden ze er best mee door, hoor, anders hadden we nooit een stel van die nummers live gespeeld. Alleen zat er voor ons gevoel niet genoeg waarachtigheid in, er miste een zekere innerlijke noodzaak. Misschien hadden we al die tijd niet echt iets zinnigs te vertellen, dat zou best kunnen. Op den duur verloren we zelfs alle plezier in wat we maakten, dus waarom zou je er dan tegen wil en dank mee blijven doorgaan?”

Optreden deed het duo nog wel, zij het in bescheiden mate, terwijl David Rawlings daarnaast geregeld werkte met de Old Crow Medicine Show. Hij produceerde het titelloze debuutalbum van dat neotraditionele bluegrasscombo alsmede de nog betere opvolger Big Iron World, waarbij hij meeschreef aan bijna de helft van het repertoire. Welch op haar beurt hielp hem bij het voltooien van een aantal eigen liedjes en zo groeide hij allengs toe naar het opnemen van A Friend Of A Friend. Onder de vlag Dave Rawlings Machine gingen de twee, begeleid door de Old Crow Medicine Show, vervolgens uitgebreid op tournee door Amerika en Europa. “Zodoende konden we de nodige tijd voor onszelf kopen. Plus dat we iets van ons zelfvertrouwen als schrijvers wisten terug te winnen.”

Enfin, koud een maand na afloop van de tournee, die de gelegenheidsgroep ook naar het Take Root-festival in Groningen voerde, laaide het heilige vuur plotsklaps op. “Toen ik de proefopnames van de uitgekozen liedjes in een bepaalde volgorde had geplaatst, bleek het gelijk te kloppen: ze vormden een geheel en daarbij bezat dat geheel een zekere identiteit,” vertelt Rawlings. “Ik wist ook meteen dat het niet zou uitpakken als ons slechtste album, dus we konden er met een gerust hart verder aan werken. Hoe goed het eindresultaat werkelijk is geworden, zullen we pas over een jaar of tien kunnen zeggen.”

Praktisch alle nummers op de vijf albums van Welch staan op hun beider naam. “Van wie wat precies stamt, kunnen we ons na verloop van tijd onmogelijk meer herinneren. Soms krijg ik een stukje muziek van Dave, waar ik de eerste zinnen bij verzin, vervolgens maakt hij het refrein, waarna ik de coupletten voor mijn rekening mee. Of we komen er niet uit, leggen het weg, pakken het een jaar later weer op en gebruiken er een stukje uit voor een nieuw nummer. En wat nogal vaak gebeurt: ik blijf ergens op driekwart steken, waarna Dave me uit de brand helpt. Waarmee ik bedoel te zeggen dat ik zonder hem bitter weinig klaar zou maken.”

*******

Veertigplussers Gillian Welch en David Rawlings ontmoetten elkaar begin jaren negentig op het Berklee College of Music in Boston. Zij om zich te bekwamen in componeren en tekstdichten, hij om zijn gitaartechniek te verbeteren. Het gros van de studenten bleek bij jazz en heavy metal te zweren, vrijwel niemand hield van akoestische muziek. “Je kon ze op de vingers van twee handen tellen,” zegt Rawlings. “De naam Townes Van Zandt deed bij sommigen in ons klasje nog wel een belletje rinkelen, The Stanley Brothers kende alleen een jongen uit Chapell Hill, North Carolina. Dankzij hem ben ik bluegrassgitaar gaan spelen.”

Welch hoorde de na-oorlogse muziek van Ralph en Carter Stanley voor het eerst op haar achttiende bij haar toenmalige vriendje, een countrydeejay met een gigantische platencollectie. “Op een dag draaide hij een elpee van The Carter Family en tot mijn stomme verbazing herinnerde ik me driekwart van de liedjes uit mijn kinderjaren. De onderwijzers op mijn lagere school in Los Angeles waren van die oudere hippies, die ons allemaal liedjes van vroeger leerden zingen. Tot op de dag van vandaag gaat er geen maand voorbij of ik hoor toevallig wel ergens een folknummer dat ik als klein meisje ooit heb gezongen. Maar mijn vroegste herinnering aan dat soort muziek dateert al van mijn kleutertijd. Elke week keek ik naar The Beverly Hillbillies, de komedieserie op televisie die zo vrolijk begon met dat banjoliedje: Come and listen to a story about a man named Jed. Wie weet is toen wel mijn levenslange liefde voor bluegrass gewekt.”

Zo liet Jeff Tweedy van Wilco zich eens ontvallen hoe hij op de kleuterschool klassikaal talloze malen This Land Is Your Land van Woody Guthrie heeft gezongen, een wetenswaardigheidje dat voor Rawlings de cirkel blijkt rond te maken. “Alles hangt met alles samen. De zangstijl van Bob Dylan in zijn begintijd was zwaar beïnvloed door Woody Guthrie, die zich op zijn beurt weer liet inspireren door The Carter Family. Niet voor niets lijken hun composities meer dan eens als twee druppels water op elkaar. Vroeger was dat natuurlijk de gewoonste zaak van de wereld: voor een nieuwe tekst gebruikte je vaak een bestaande melodie. Maar wat ik vooral zo frappant vind, is dat Woody Guthrie precies zo klinkt als Sara Carter, die er een laag, bijna mannelijk register op nahield. Dus als je naar de Bob Dylan uit de vroege jaren zestig luistert, hoor je in zekere zin tegelijkertijd The Carter Family van pakweg dertig jaar daarvoor.”

Als jonge tiener voelde Welch zich aangesproken door Simon & Garfunkel, James Taylor en Richard Thompson, singer-songwriters waar haar ouders veel van hielden, maar haar kennismaking met old timey en de daaruit voortgevloeide bluegrass stond voor haar gelijk aan een openbaring. “Wat me er zo in aanspreekt, is dat die muziek me ligt: ik kan zelf ook zo schrijven, zingen en spelen. En ik wil het ook vooral.” Waarop Rawlings inbreekt: “Voor Gil moet het allemaal zo klassiek mogelijk. Er mag geen overbodige noot klinken. In de jaren zeventig begonnen ze in de bluegrass te pas en te pas van die vernuftige tussenakkoorden toe te voegen, maar voor ons geldt: hoe basaler, hoe beter. Als je niet eens een mineur- van een majeurakkoord kunt onderscheiden, dan wordt het harmonisch pas echt complex, en des te boeiender om naar te luisteren.”

*******

Na hun studie in Boston trokken Gillian Welch en David Rawlings naar Nashville, waar ze zich via open podia in de binnenstad verder onwikkelden en de nodige ervaring opdeden. In het voorprogramma van Peter Rowan trokken ze op zekere avond de aandacht van singer-songwriter T Bone Burnett, die als beginnend producer Los Lobos, Elvis Costello, Roy Orbison en Counting Crows op een hoger plan had weten te tillen. Hij bezorgde het duo een platencontract en leidde de opnamen van het inmiddels vijftien jaar oude droomdebuut Revival en de nog spaarzamer getoonzette opvolger Hell Among The Yearlings. Vervolgens schakelde hij Welch in als rechterhand bij de filmmuziek voor O Brother, Where Art Thou?, de hilarische filmadaptatie van de Odyssee door Joel en Ethan Coen. Van die soundtrack vol onversneden bluegrass werden alleen al in de Verenigde Staten het onwaarschijnlijke aantal van zeveneneenhalf miljoen exemplaren verkocht.

Met Time (The Revelator) promoveerde Welch tot het Americana-icoon van de jaren nul, al wenst ze zich daar allesbehalve op te laten voorstaan. Sowieso opereert het duo zo kleinschalig mogelijk. Het instrumentarium blijft beperkt tot twee gitaren, banjo en mondharmonica, die makkelijk achter in de auto met de koffers mee kunnen. In de regel reizen de twee namelijk op eigen gelegenheid. Alleen voor deze Europese tournee is ‘hun kleine circus’ uitgebreid met liefst drie krachten, voor geluid, merchandise en logistiek. Dat ze er medio december na zes maanden touren om en nabij de honderd concerten op hebben zitten, blijkt voor hun doen uitzonderlijk, want eerder haalden ze er hooguit honderddertig in een heel jaar. Toch wekken Welch en Rawlings bepaald geen afgeleefde of opgejaagde indruk, integendeel, ze lijken eerder onthaast. “We houden van werken, want werken betekent dat we met muziek bezig zijn en niets maakt ons nu eenmaal gelukkiger.”

Lange autoritten door de Verenigde Staten kennen hun inspirerende momenten, beaamt Welch. “Wat wij doen is immers diep geworteld in de Amerikaanse folktraditie. Al rijdend stuit je op zoveel geschiedenis. Neem alleen al die borden langs de weg met zulke poëtische plaatsnamen als Tehachapi, Chattanooga en Seminole Nation. De zuidelijke staten spreken overigens niet per se sterker tot onze verbeelding, ook al is die regio de bakermat van ons werk. De nazaten van die Engelse, Ierse en Schotse kolonisten huldigen tot op de dag van vandaag de woonkamertraditie. Iedereen maakt daar in huiselijke kring muziek, dus als mensen als wij daar komen optreden, rukt de hele gemeenschap uit om te luisteren hoe wij het doen. Niet voor niets voelen wij ons daar altijd welkom.”

The Harrow & The Harvest speelt zich goeddeels af in Tennessee, waar het noodlot zó vaak toeslaat dat het geen toeval meer mag heten. Titels als The Way It Will Be en The Way It Goes wijzen bovendien op een fatalistische inslag. “Nou, ik zou liever spreken van een stoïcijnse mentaliteit,” reageert Welch. “Ze leggen zich er op gegeven moment bij neer dat ze de dingen niet naar hun hand kunnen zetten, maar daarom gaan ze nog niet meteen bij de pakken neerzitten. Ze laten zich er gewoon niet onder krijgen. Plus dat ze niet verbitterd zijn, al zou dat best wel eens kunnen omdat Dave en ik nog niet oud genoeg zijn om onze personages zo te laten eindigen. Hoe dan ook, we verbloemen de waarheid over het leven niet. Waarom zou je niet zeggen waar het op staat? Muziek moet als een mes in het vlees steken.”